Selecteer een pagina

Stop! Gele kaart!

Creatieve industrie wil af van status van sleutel­gebied

Algemeen

Giep Hagoort gaf de aftrap voor de discussie met de stelling dat het oordeel van de commissie Scheepbouwer volkomen voorspelbaar was. ­Volgens hem heeft de overheid, met in haar kielzog de commissie, een vertekend beeld van wat er in de creatieve sector gebeurt. De creatieve industrie bestaat voor ongeveer 80% uit kleine of middelgrote bedrijven. Die zijn nauwelijks vertegenwoordigd in de bestaande overlegorganen. De overheid benadert de creatieve industrie vanuit een jargon dat betrekking heeft op de ‘oude industrie’ en vanuit de gedachte dat de sector gebaat is bij een centrale regie. Dat gaat wellicht op voor ‘oude industrie’-sectoren, zoals de grafische industrie en de omroep­organisaties, maar niet voor het Cultureel MKB. ‘Laten we blij zijn dat er geen centrale regie is,’ aldus Hagoort. ‘Die leidt alleen maar tot bureau­cratische regelingen om de boel bij elkaar te houden.’
De overheid zou er goed aan doen in plaats daarvan te komen met stimuleringsbeleid. ‘Het is bijvoorbeeld, mede vanwege de crisis, hoognodig dat er een ‘next step’-bank komt, voor kleine bedrijven die willen groeien. Veel van hen zitten op dit moment in moeilijkheden.’
Gerbrand Bas reageert: ‘De overheid propa­geert een beleid van ‘laat duizend bloemen  bloeien’, maar gaat uit van groei in bedrijvigheid en werkgelegenheid. Het probleem is dat de meeste van de bedrijven binnen de creatieve industrie helemaal niet willen groeien.’
Dat het binnen de creatieve industrie vooral gaat om kleine bedrijven (’56 % bestaat uit ZZP’ers’) onderstreept Hagoort. Bovendien blijkt uit Engels onderzoek dat kleine bedrijven een gebrek aan ambitie tonen, niet op inhoudelijk gebied, maar wel om in omvang te groeien.
De websector vormt daarop misschien een uitzondering, stelt Antoinette Hoes. De bedrijven in die tak horen over het algemeen tot het MKB, maar er zijn meer bedrijven met tussen de 10 en 50 werknemers. Dat komt waarschijnlijk omdat de websector multidisciplinair is en er dus meer verschillende competenties nodig zijn. ‘Een webbedrijf ontwikkelt zich wellicht makkelijker tot een groter bedrijf, met een gametak en een reclametak en een AV-tak. Zo schakel je onder één paraplu een serie bedrijfjes die heel goed bij elkaar passen.’
De webbedrijven hebben ook niet dezelfde problemen als andere bedrijven in de sector. ‘Er is veel vraag naar communicatie en dus meer werk. Klanten brengen niet meer al hun communicatie onder bij de grote klassieke reclamebureaus.
Dat verhaal over die gele kaart gaat in ieder geval voor de websector niet op. Ik zie daar vooral goed ondernemerschap. En dat bedrijven niet de ambitie koesteren om te groeien, herken ik ook niet als tendens. Ik heb met mijn bedrijf wel die groeiambitie, maar ik kon mijn eigen groei niet financieren. Dus heb ik net een groot deel van mijn aandelen verkocht aan een partij die groter is. Ik zei het al eerder: negentig procent van de creatieve industrie ligt niet wakker van die gele kaart. Die zijn gewoon aan het werk.’
Hagoort reageert: ‘Het zou een daad van moed zijn wanneer de creatieve industrie erom zou vragen haar de status van sleutelgebied te ontnemen. Wie heeft er eigenlijk belang bij die status? Die zit de sector alleen maar dwars. Ik vraag me af wie erom heeft gevraagd die status te verkrijgen. Ik heb zelf een paar jaar geleden wel gevraagd om beleid van de overheid voor de creatieve industrie, maar dan met de reden om meer aandacht te krijgen voor ondernemerschap, voor financieringsposities, copyright, dus voor zaken die zouden kunnen leiden tot professionalisering van de sector. Niemand vroeg om een centrale regie – wel om een faciliterend overheidsbeleid.’
Gerbrand Bas speelt advocaat van de duivel: ‘Maar dat idee van die centrale regie wordt mede ingegeven doordat de overheid constateert dat er geen zelforganiserend vermogen is in de sector. Wanneer je door de bril van de overheid kijkt, kun je dat toch alleen maar beamen? Het is merkwaardig dat ook de branche- en beroepsorganisaties zich niet bewust zijn van die gele kaart. Die komen er nu, nadat ze vijf jaar geleden tot sector zijn gebombardeerd, achter dat ze kansen hebben laten liggen. In andere sectoren
bestaan sterke brancheorganisaties. Daar bepaalt een aantal grote spelers de agenda en dat maakt het voor de overheid gemakkelijk om er beleid op af te stemmen.’
Bert Mulder: ‘Dat gaat op voor grote sectoren, zoals de chemie, die hele grote partijen kent. Als je met die partijen om de tafel gaat zitten heb je 80% van de sector bij elkaar. De fout is dat de overheid niet uitgaat van de dynamiek in de creatieve sector. Misschien speelt hier wel een taalprobleem mee. De creatieve industrie moet je eigenlijk met de term creatieve nijverheid aanduiden en die heeft een andere structuur dan de ‘industrie’. Als je dat weet, kun je specifiek beleid gaan maken. Die gele kaart is een misser, omdat die is ontstaan vanuit een verkeerde visie op de sector.’
Hagoort suggereert dat er wellicht wél tot een organisatievorm te komen is, wanneer je niet werkt vanuit het idee van een centrale regie, maar vanuit een regionale aanpak. ‘We hebben het CCAA, de regio Eindhoven is belangrijk – er zijn zo’n acht à tien concentratiegebieden. Als je die als overheid rond de tafel zet, heb je zo’n 90% van de creatieve industrie bij elkaar.’
Hoes vraagt zich af of je daar iets mee op­schiet. Organisaties als het CCAA zijn volgens haar toch vooral ambtelijke clubs. ‘Evenementen als de Amsterdam Fashionweek of Picnic zetten Amsterdam zichtbaar op de kaart. Maar dat zijn geen initiatieven vanuit een club als het CCAA.’ Volgens Hoes wordt de discussie gedomineerd door wat zij ‘subsidie-eters’ noemt: ‘Giep mag het misschien niet zeggen, maar dan zeg ik het: ontmantel dat sleutelgebied!’
Bert Mulder vraagt zich af of je er bent wanneer je die status van sleutelgebied ter discussie stelt. Er moet, zo suggereert hij, toch een reden zijn voor dat idee van sleutelgebied. ‘Er bestaat een maatschappelijke behoefte, bijvoorbeeld aan innovatie, en daarvoor is de creatieve sector bestempeld tot motor. Vanuit die maatschappelijke behoefte wordt er vervolgens druk uitgeoefend op de creatieve sector, en die sector is niet goed in staat om z’n eigen bijdrage aan de samenleving te expliciteren.’ En dat geldt met name voor de cultuursector, zo stelt Mulder. ‘Waar zit het hart van de maatschappelijke vernieuwing,’ zo vraagt hij zich af, ‘aan de kant van de autonome kunsten of aan de kant van de commerciële creatieve dienstverlening?’
Volgens Hagoort is het traditionele strikte onderscheid tussen artisticiteit aan de ene kant en commercialiteit aan de andere kant inmiddels aan het verdwijnen. In beide sectoren wordt commercieel gedacht en in beide wordt artistiek gedacht. ‘Beide zijn ook schatplichtig aan elkaar. Ik geloof er heilig in dat de ministeries Cultuur en Economie sámen een beleid moeten formuleren. Uiteraard houdt dat in dat de subsidies – inclusief innovatiesubsidies – ook naar beide kanten van de sector moeten.’
Mulder reageert: ‘Die commerciële kant hoeft z’n maatschappelijk belang niet aan te tonen, daar wordt gewoon gewerkt. Die kant bestaat als een industrie en is creatief, en daarmee een katalysator voor de kracht van de innovatie in de samenleving. De samenleving heeft die creatieve sector nodig, los van wat die sector wil. En dat is wat er nu aan de hand is, daarom wordt er nu aan alle kanten tegen de sector aangeduwd en wordt er gezegd dat die sector niet wil doen wat ze moet doen. En kunst en cultuur, die deel uitmaken van de sector, zijn niet in staat een dialoog aan te gaan, nu de samenleving fundamenteel vraagt om hun bijdrage. Kunst en cultuur vormen een in zichzelf gekeerde sector.’
Hagoort poneert dat de projecten in het kader van de Creative Challenge Call (CCC) een goede stap waren om wereld van kunst en cultuur te koppelen aan de rest van de sector. Helaas is er volgens hem weinig of niets uit de evaluatie van die projecten gekomen.
Hoes is het daar maar ten dele mee eens. ‘Tijdens het Cultuur 2.0 evenement van Virtueel Platform is de eerste aanzet tot het Gamefonds (zie kader, red.) gegeven. Daar zijn bruggen geslagen die drie jaar later tot wasdom zijn gekomen.
Zonder de CCC was zoiets nooit gebeurd.’
Bas vraagt zich af waarom de sector die CCC-projecten dan niet nog eens gaat evalueren, maar nu op haar eigen manier. ‘Nu gebruiken we de verkeerde meetlat.’ Hagoort is het daarmee eens: ‘Daar heb je het toch weer over een ontbrekend zelforganiserend vermogen. We moeten meer onze eigen criteria hanteren, maar we laten het aan organisaties als Berenschot en Kennisland.’
Bert Mulder maakt even pas op de plaats.
‘We constateren twee dingen. Eén: de ‘beleidswolk’ sluit niet aan op de werkelijkheid van de creatieve industrie waarover zij spreekt. En twee: er is een samenleving die heel graag een industrie wil die innovaties stimuleert, en er bestaat het gevoel dat er een sector is die meer kan. Met die intentie zou je wat moeten doen. Maar waarom legt de samenleving dit aan de creatieve industrie op?’
Hagoort geeft antwoord: ‘Omdat de productiefactor creativiteit van toenemend belang is voor de samenleving. Er is behoefte aan de oorspronkelijke gedachte, het narratieve element en die zijn meer te vinden in de creatieve economie dan in de commodity-economie. De symbolische waardeproductie is zeer belangrijk. Maar het is wel vreemd dat in deze tijden van crisis niemand terugvalt op de kracht van de creatieve economie. De overheid versterkt in plaats daarvan de banken als instrument van de oude economie. Dat Senter Novem of het ministerie van EZ hier niet aan tafel zit, vind ik ook typerend (beide partijen waren wel uitgenodigd, maar zagen vooralsnog af van deelname aan de discussie – red.) De overheid is nog niet klaar met haar top down benadering en haar ‘oude industriepolitiek’. Niemand zei: we verplichten die banken om tien procent van al die miljoenen van de overheid te storten in een fonds om de nieuwe economie te steunen.’
Bert Mulder: ‘Maar dan gaat hier ‘de tweede wet van Gerbrand’ in. Delen van de creatieve industrie staan met de mond vol tanden en als we daar dan die tien procent naar willen overmaken, is er geen zelforganisatie, geen structuur.’
Mulder vat ook de discussie samen: ‘We kun­nen constateren dat de dynamiek van de sector zich niet verhoudt tot een begrip als ‘sleutel­gebied’ en dat er dan verkeerd geduwd en getrokken wordt. Dat komt doordat er op een
verkeerde schaal wordt gemeten, maar ook door de taal die wordt gebruikt. De term creatieve industrie is onduidelijk, en als je daar de maatschappelijke innovatie in projecteert, wordt het nog onduidelijker. Je zou dus een andere taal moeten ontwikkelen, en dat moet je niet overlaten aan beleidsmakers. Een van de elementen van dat zelforganiserend vermogen is dat de sector dit zelf moet gaan doen.’

Gerbrand Bas besluit het gesprek met een slotvraag: ‘Wat bepaalt de agenda over 5 jaar? Of: wat is de houdbaarheid van de term creatieve industrie?’
Hagoort suggereert dat ‘creatieve economie’ de term van de toekomst is. ‘Creatieve industrie is het doorgangshuis op weg naar de creatieve economie, en dat is een voortdurend innoverende samenleving op basis van creativiteit.’
De onderliggende vraag is of hier een sense of urgency ligt, omdat er over drie of vier jaar wellicht geen sprake meer is van ‘de creatieve industrie’. Bas: ‘Als er nu een kans is om onze belangen goed te organiseren, moeten we dat doen, bij beleidsmakers en via onze eigen sector en eigen regio.’

De stellingen:
1    Als er iets niét tot de creatieve industrie behoort is het wel de overheid. Zelfs de Nederlandse overheid vormt daarop geen uitzondering. De afstand is enorm, het onbegrip kan niet groter en ‘never the twain shall meet’. Elke poging tot beleid is bij voorbaat tot mislukken gedoemd en groot beleid is daarom zinloos.
2    De creatieve industrie staat in de ‘echte (boze buiten-) wereld’ steeds met de mond
vol tanden, want ze communiceert hoofd­zakelijk via haar creaties, beschikt niet over een eigen ‘taal’, is niet of nauwelijks kennisintensief, en haar representatieve boegbeelden staan vooral voor het eigen belang.
3    Het barst ineens van de initiatieven. Er moet iets gebeuren, en snel en veel. De overheid dreigt met haar zwaarste instrument: FES! Top down dan maar weer. Een blik consultants gaat open. De creatieve industrie staart bedremmeld naar de eigen tientallen, zo niet honderden netwerkjes, clustertjes en portals en voelt zich niet serieus genomen. Over duurzaam gesproken…

Gamefonds
Het Gamefonds www.gamefonds.nl is gericht op de ontwikkeling van artistieke games. Kunstenaars, vormgevers of animatoren kunnen samen met een gameontwikkelaar of een (culturele) instelling een aanvraag doen voor de ontwikkeling of de productie van (een deel van) een game. Aanvragen worden beoordeeld door een commissie met deskundigen op het terrein van de ontwikkeling en productie van games, van de beeldende kunst, van cultuur en nieuwe media en van de animatie. De commissie speelt ook een bemiddelende rol door de samenwerking tussen verschillende partijen te bevorderen, en waar nodig op zoek te gaan naar distributiemogelijk­heden en extra financieringsmogelijkheden. Het Gamefonds is een initiatief van het Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties en het ministerie van OCW.

 

Auteur: Redactie MMNieuws

468

Reactie verzenden

Share This