Selecteer een pagina

Straatwaarden

Het nieuwe speelveld van maatschappelijke erfgoedpraktijken

Beleid, Burgerschap, Maatschappij, Marketing, Onderzoek, Participatie

Het erfgoedveld verandert. Het publiek – bestaande uit individuen en groepen met heel verschillende achtergronden, motivaties en idealen – eist een actievere rol in de bepaling wat wel en niet als erfgoed geldt. Dat vergt een heel andere opstelling van erfgoedprofessionals. Recent verscheen de publicatie Straatwaarden, het resultaat van een langdurig onderzoek naar de erfgoedsector in verandering. Projectleider Riemer Knoop en onderzoeker Michiel Schwarz delen de belangrijkste conclusies uit het onderzoek.

Het project Straatwaarden — zoals we het begin 2016 omschreven — ‘onderzoekt de crossovers tussen erfgoedpraktijken en de vormgeving van onze stedelijke leefomgeving in een nieuwe maatschappelijke dynamiek’. Beginpunt was de observatie dat we leven in een tijd van culturele en maatschappelijke transitie. Kernwoord was de heersende trend van vermaatschappelijking in en om erfgoed: er zijn nieuwe praktijken aan het ontstaan waarbij het erfgoeddomein steeds meer verbindingen vormt met maatschappelijke ontwerpprocessen in de stad, de straat en elders.

Straatwaarden

Straatwaarden

Het Straatwaarden-project is een eerste verkenning van nieuwe maatschappelijke praktijken en relaties tussen erfgoed, gemeenschap en stedelijke ruimte. Of, zoals we het formuleerden bij de aftrap van onze ateliers: wat betekenen deze voor erfgoedprocessen en het ontwerpen van de (publieke) ruimte, en wat is de rol van de erfgoedprofessional in deze nieuwe praktijken? Deze probleemstelling impliceerde een reeks vragen over hoe processen van erfgoedvorming zich verhouden tot de vormgeving van de leefomgeving, zowel sociaal als in de fysieke ruimte.

Riemer Knoop en Michiel Schwarz:

Het Straatwaarden-project is een eerste verkenning van nieuwe maatschappelijke praktijken en relaties tussen erfgoed, gemeenschap en stedelijke ruimte. Of, zoals we het formuleerden bij de aftrap van onze ateliers: wat betekenen deze voor erfgoedprocessen en het ontwerpen van de (publieke) ruimte, en wat is de rol van de erfgoedprofessional in deze nieuwe praktijken?

Om ‘erfgoed en ruimte’ te onderzoeken vanuit deze probleemstelling was het een expliciete keuze om de vermaatschappelijking vooral te zoeken op het crossovergebied van de twee domeinen. Onze verkenningen richtten zich op het snijvlak tussen ruimte en erfgoed, in termen van waarden, rollen en spelers en wel binnen de fysieke en sociale context van de stad. Vandaar de titel ‘Straatwaarden’. De ‘straat’ staat symbool voor de relatie met onze leefomgeving en hoe we die ervaren en vormgeven; met ‘waarden’ geven we aan dat we geïnteresseerd zijn in maatschappelijke waarden en hun relatie met sociale processen van betekenisgeving.

Vermaatschappelijking…

In onze optiek is de zogeheten vermaatschappelijking van ‘erfgoed en ruimte’ niet zozeer een pleidooi om de maatschappelijke context mee te nemen in het onderzoek, als wel om maatschappelijke dynamieken, machten en krachten een plaats te geven binnen processen van erfgoedvorming en van de vormgeving van de urbane leefomgeving. Het is daarmee een poging om maatschappelijke context in onze concepten en analyses te integreren.

Sociale waarden en processen van betekenisgeving kleuren de collectieve perceptie van wat erfgoed en erfgoedprocessen zijn en eveneens onze kijk op en omgang met de urbane ruimte. Vanuit een dergelijk perspectief hebben we gekeken naar opkomende praktijken op het crossovergebied tussen erfgoed en ruimte. Daarbij hebben we geprobeerd de onderliggende processen zichtbaar te maken, hetgeen ons blikveld deed verschuiven van ‘erfgoed’ naar ‘erfgoedprocessen’ en van ‘ruimte’ naar sociale en ruimtelijke ontwerpprocessen. Het verleggen van onze focus van ‘erfgoed en ruimte’ naar ‘erfgoed-maken en placemaking’ (fysieke en sociale ontwerpprocessen in de leefomgeving) werd gaandeweg een centrale pijler in het onderzoek. Deze perspectiefverschuiving onderstreepte onze insteek om vanuit de veranderende praktijken te kijken naar de vorming van erfgoed en de vormgeving van de leefomgeving; en om van daaruit vragen rond ‘erfgoed en ruimte’ te beschouwen in plaats van andersom.

Riemer Knoop en Michiel Schwarz:

De kwaliteiten en waarden van erfgoed zijn de kwaliteiten die wij eraan willen verbinden. Tegelijkertijd dienen we de notie van ‘wij’ te problematiseren. Kwaliteiten, betekenissen en ervaringen zijn verbonden aan gemeenschappen in meervoud, ‘publieken’, ‘collectiviteiten’ (...).

Recente inzichten op het gebied van erfgoed wijzen op een toenemend belang van het begrijpen van het maatschappelijke karakter ervan. Steeds meer worden ‘leken’ betrokken bij erfgoedzorg, maar ook bij waardering en selectie van collecties en sites. Participatie en draagvlak zijn niet meer weg te denken als voorwaarden voor toe-eigening van en als duurzame omgangsvorm met erfgoed. Nooit meer over hen zonder hen. De verbreding van ‘het speelveld’ en de betrokkenheid van andere maatschappelijke ‘spelers’ schept ruimte voor andere sociale waarden en kwaliteiten. Tegelijkertijd boeten de rol van formele erfgoedinstituties en het gezag van traditionele opvattingen aan belang in – niet in de laatste plaats omdat ook de overheid zich van haar centrale kennis- en regieplaats aan het terugtrekken is. Datzelfde geldt, zij het met soms andere accenten, voor omgang met en inrichting van de ruimte. Ook daar is ‘vermaatschappelijking’ een kenmerkend karakter geworden van de processen die leiden, of moeten leiden, tot duurzame plekken. Het gaat dan om zelfbouw, circulariteit en citizen-led, collaboratieve praktijken, zoals commons: ze zijn ondenkbaar zonder een principieel grotere toe-eigening en zelfsturing door deelnemers. Anders gezegd: nu een modernistische top-down omgang met zowel erfgoed als ruimte in veel gevallen ter discussie staat, kunnen we steeds minder bouwen op universele, expert-led oplossingen voor vraagstukken van ontwerp, exploitatie en instandhouding. De vraag rijst dan hoe de nieuwe praktijken eruitzien en hoe we daaraan kunnen bijdragen – als instituties, als deskundigen en bij de vorming van toekomstige professionals. Een nieuwe wereld lijkt zich aan te dienen, maar de spelers en de instrumenten uit de vorige zijn er nog volop. Dat is de kern van ons project.

… maar dan wel vermaatschappelijking in dubbele zin

We onderschrijven dat er sprake is van vermaatschappelijking in wat er met ‘erfgoed en ruimte’ de laatste decennia gaande is. Dat was een belangwekkende conclusie van de landelijke onderzoeksagenda op dit gebied: Karakterschetsen. De vraag die wij nu stellen is waar die ‘vermaatschappelijking’ uit bestaat: in welke vormen dient die zich aan, en hoe kunnen we die duiden? Er is immers meer aan de hand dan alleen maar dat ‘de maatschappij’ meer betrokken raakt bij ruimte en erfgoed, of anders dat erfgoedvragen steeds meer als ‘maatschappelijke vragen’ worden gezien. Het is juist de grotere impact van maatschappelijke spelers die voorheen grotendeels buiten het erfgoed- en ruimtespel stonden, in combinatie met een andersoortig repertoire van processen, die het verschil maakt. Ander spel, andere spelers, en ook andere bal. De vermaatschappelijking, manifest in nieuwe participanten en rollen, heeft implicaties voor wat we collectief onder ‘erfgoed’ en de ruimtelijke omgeving willen verstaan.

Een belangrijk gegeven in ons project is de constatering dat de maatschappij zélf aan een meer dan graduele verandering onderhevig is. Er wordt niet voor niets al jaren gesproken van maatschappelijke transities in welk domein dan ook. Maar het gaat om meer dan een verschuiving in maatschappelijke ontwikkeling. Er is in de samenleving ook een culturele verandering gaande die veelal aan ons blikveld ontsnapt: cultuur in termen van collectieve percepties, en collectieve waarden en betekenissen. Deze ‘cultuurmaatschappelijke’ ontwikkeling zien we bijvoorbeeld in onze omgang met de leefomgeving, in de opkomst van het belang van lokale waarden en participatieve praktijken. In een aantal opzichten kunnen deze worden gezien als tegenkrachten van de twintigste-eeuwse modernistische, gemondialiseerde cultuur. Onder de noemer ‘sustainisme’ zette Schwarz een aantal relevante, eigentijdse verschijnselen in perspectief om deze cultuuromslag te duiden. Het gaat daarbij om een verschuiving naar een meer sociaal duurzame samenleving. ‘Nieuwe’ collectieve waarden komen op, zoals delen en gezamenlijkheid, evenals processen van bijzondere betekenisgeving in onze omgang met de leefomgeving. Dit ‘sustainistisch’ perspectief vormde ons conceptuele kader. Het leverde een ‘kijkrichting’ op en bood een aantal centrale concepten – placemaking, commons, co-design – die onze invalshoeken werden voor ons onderzoek.

Zichtlijnen

In de vijf evenementen tijdens het Straatwaarden-project – drie ateliers, een masterclass en een expertmeeting – onderzochten we deze problematiek langs drie ‘zichtlijnen’: placemaking (hoe werkt sociale betekenisgeving),  commons (hoe werken collectieve sociale praktijken en welke waarden spelen daar een rol) en co-design (hoe verhouden verschillende actoren zich tot elkaar). Alle drie zijn het invalshoeken voor het vinden van gepaste vormen van engagement. Voor het bijdragen aan een betekenisvolle, duurzame leefomgeving zoeken we naar werkwijzen die passen bij de eenentwintigste eeuw, een tijdperk dat we dan weer kenmerken met de hierboven aangeduide, niet-meer-modernistische begrippen. Dat leverde de volgende inzichten op.

  1. Erfgoed en ruimte als ontwerpprocessen

‘Erfgoed’ wordt veelal opgevat als een object, iets in een museum of, waar het een beschermd monument of te behouden traditie betreft, op een lijst. Kijk je echter naar het interactieve, dynamische karakter van de processen die spelen wanneer de kwalificatie ‘erfgoed’ aan zo’n drager wordt toebedeeld, dan zie je dat het om doorgaande verschijnselen gaat. ‘Erfgoed’ is daarmee een continu proces, eerder een werkwoord dan een staat van zijn. Het dynamische karakter van ‘erfgoed’ wordt door ons onderzoek eens te meer bevestigd. We kunnen niet volstaan met het beschouwen van ‘erfgoed’ in een veranderende maatschappij, maar er is sprake van een (maatschappelijke) dynamiek die de betekenis van erfgoed zélf beïnvloedt. Die conclusie spoort met het denken over erfgoed in de ‘erfgoed-als-vector’-benadering die we in de inleiding behandelden.

Zoals Martijn de Waal het in zijn bijdrage verwoordt is er sprake van een tweeslag: rondom erfgoed vormen zich verschillende ‘publieken’ en gemeenschappen, maar tevens wordt wat we (willen) verstaan onder ‘erfgoed’ mede bepaald door de interacties van die publieken en gemeenschappen. Met andere woorden, wanneer we spreken over de ‘vermaatschappelijking’ van erfgoed, dan hebben we het over een ‘bewegend object’, een moving target. Zowel de rol als de betekenis van ‘erfgoed’ zijn in beweging. Onze conclusie is dat we ons conceptuele blikveld letterlijk dienen te activeren: van erfgoed naar erfgoedprocessen, van heritage naar heritage-making.

Met betrekking tot ‘ruimte’ is er sprake van een analoge dynamiek. De verschuiving van perspectief op dit terrein hebben we vooral zichtbaar willen maken door ons te richten op het concept en de praktijk van ‘placemaking’. Als je placemaking ziet als het overbruggen van een verschil tussen een neutrale ruimte en een betekenisvolle plek, tussen space en place, tussen huis en thuis, dan is het evident dat het – tijdelijke – resultaat verdwijnt als je er niet voortdurend aan blijft bouwen, je je ermee engageert, eraan bijdraagt. Je ergens thuis voelen is een relationele waarde. De verschuiving van ‘ruimtelijke ordening’ naar ‘placemaking’ is fundamenteel: de inrichting van de leefomgeving verandert in een maatschappelijk ontwerpproces, waar de betekenissen en waarden van de plek, evenals het betrekken van maatschappelijke actoren, een centrale plaats krijgen toebedeeld.

Door heritage-making te beschouwen in relatie tot placemaking werden overeenkomsten en verbindingen zichtbaar. Beide kunnen worden herkend als ontwerpprocessen. Voor de inrichting van de stad is dat natuurlijk een open deur, maar niet wanneer je ze expliciet ziet als maatschappelijke ontwerpprocessen. Burgers, publieken en gemeenschappen spelen immers – naast en met professionals – een rol bij de vormgeving van erfgoed/ruimte. Zo ontstaat een maatschappelijk ontwerpproces rond erfgoed, dat veel gemeen heeft met recente ontwikkelingen in ‘social design’.

Bij de huidige omgang met ruimte gaat het om veel meer dan de (functionele) inrichting. Vooral op lokale schaal is het een proces van placemaking met waarden en betekenissen en wordt het daarmee deels een proces van heritage-making, zij het niet alleen met verwijzing naar verleden en heden maar ook richting de toekomst. Meer precies: door verwijzing naar heden en verleden ontwerp je een kwaliteit voor de toekomst. Erfgoed betreft dus een keuze voor wat je van zodanige waarde vindt dat je dat een plaats in de toekomst wilt geven. Dat houdt tevens de onderhandeling daarover in: wat kies je dan en waarom, en ten koste van wat anders, en wat voor plaats moet dat dan in de toekomst krijgen, en onder welke voorwaarden? Ons onderzoek heeft willen laten zien dat het nieuwe inzichten oplevert om de praktijk van heritage-making, analoog aan processen van placemaking of stadmaken, te beschouwen als maatschappelijke ontwerpprocessen. En zodra ze als ontwerpprocessen worden opgevat, moeten we de vraag stellen: wie zijn de ‘ontwerpers’? Dat is in de erfgoedwereld een onorthodoxe vraag, die wij als casuïstiek in onze ateliers hebben verkend. Vooralsnog zien wij veel in uiterst divers samengestelde teams en cross-disciplinaire combinaties van experts, betrokkenen en bestuurders.

  1. Het veranderende speelveld

De verschillende cases in deze bundel laten een brede dynamiek van interactie zien tussen verschillende actoren. Ze weerspiegelen inderdaad hoe erfgoed- en ruimtelijke praktijken zich als vectoren in een krachtenveld bewegen. Door nu vanuit een sustainistisch perspectief te kijken naar processen van heritage-making werd vooral de groeiende rol van maatschappelijke spelers zichtbaar. Bij veel van de voorbeelden (Groningse platteland, Van Abbemuseum, Ketelstraatschool in Den Haag) was er sprake van een ‘bottom-up’ dynamiek bij de wording van betekenisvolle plekken in de stad en de straat (of zelfs tegen de stad: Haren) en het ontstaan van erfgoedwaarden. Kern is dat niet alleen andere ‘spelers’ zich gaan bemoeien met erfgoed, maar dat het ‘spel’ en het ‘speelveld’ zelf wezenlijk veranderen.

De notie van een veranderend speelveld, met meer maatschappelijke spelers, stelt de sociale dynamiek centraal. De zogenaamde ‘vermaatschappelijking’ van erfgoed wordt zo van een contextuele factor tot een definiërend, waarden-creërend proces. Wat in conventionele termen de ‘maatschappelijke context’ van erfgoed zou heten, vormt de facto de maatschappelijke kern die het proces van heritage-making vorm en betekenis geeft. Dat is de praktijk van ‘erfgoed-als-vector’ in een sociaal krachtenveld.

Met bovenstaande inzichten kunnen we de ‘vectoren’ in het nieuwe speelveld duiden. In de eerdergenoemde Karakterschetsen werden drie benaderingen van ‘erfgoed + ruimte’ naast elkaar gezet. Erfgoed als respectievelijk sector, factor en vector. Vanuit het Straatwaarden-perspectief op ‘erfgoed x ruimte’ kunnen we ons spiegelen aan wat daar over ‘erfgoed-als-vector’ werd geconcludeerd. Bij wijze van samenvatting en als insteek voor discussie voegen we een kolom toe. Deze additionele benadering noemen we ‘erfgoed-als-platform’, gekenmerkt door verdergaande maatschappelijke integratie.

De conclusie dat ‘het speelveld’ aan het veranderen is, roept meteen ook de vraag op wie er ‘mee mag spelen’. Of beter gezegd: ‘wie krijgt een stem?’ In de context van maatschappelijke erfgoedprocessen blijkt dat een kernvraag die meteen ook implicaties heeft voor de rol van erfgoedprofessionals (zie hieronder). In het Straatwaarden-onderzoek kwam de vraag over wiens stem werd gehoord, of mocht worden gehoord, regelmatig terug, zij het niet altijd expliciet. In de discussie over placemaking ging het vooral over toe-eigening en betekenisgeving van een plek, waarbij de vragen ‘voor wie?’ en ’met wie?’ uiteraard cruciaal zijn. Evenzo hebben issues als commoning en co-design alles van doen met vragen over inclusie en exclusie: wie mag er meepraten, meebeslissen en mee-ontwerpen? En wat is daarbij de stem van de expert – nog? Opnieuw: Wie krijgt een stem in het nieuwe speelveld? Deze vraag verbindt onze analyse van maatschappelijke erfgoedprocessen met narratieven. In het recente erfgoedonderzoek wordt groot belang gehecht aan storytelling.

Opgevat als het verbinden van historische elementen met personen en een plek in het hier en nu, is storytelling in relatie tot erfgoed op te vatten als publieke betekenisgeving en -deling. In die zin vormt het misschien wel de continue kern van cultuur, naast expressie en reflectie – of misschien wel eronder, want ‘verhalen’ zijn ook het geheugen, dat wil zeggen daarin articuleert zich de geheugenfunctie. Denk aan doorvertellen, ergens verder mee gaan, a next iteration, maar ook aan terugvertellen als culturele praktijk. Naast expressie en reflectie als twee essentiële uitingsvormen van cultuur, kan erfgoed worden opgevat als een derde, zeker wanneer we narratieven als een kernelement in erfgoed beschouwen. De vraag is dan trouwens of alle verhalen evenveel ‘waard’ zijn, en hoe en door wie dat wordt bepaald, hoe je meerduidigheid en meerstemmigheid borgt.

Dit alles spoort goed met de eerdergenoemde vectorbenadering. Deze gaat uit van ‘een gedifferentieerde culturele waardenproductie, waarbij niet enkel de cultuurhistorische of economische, maar ook (en vooral) de sociale gelaagdheid van erfgoed aan bod komt: de verschillende manieren waarop personen en groepen zich met plekken en ruimten identificeren en daar waarden en betekenis aan toekennen’.  Zo ook in onze cases.

De (maatschappelijke) erfgoedprocessen die wij tegenkwamen volgen niet zo zeer een rechte lijn van waardentoekenning naar ontwerp, maar moeten gezien worden als een resultante van interacties tussen participanten. In die interacties ontstaan de betekenissen die erfgoedplekken tot erfgoedplekken maken. Het primaat verschuift zo naar interacties en daarmee tevens naar de dramaturgie tussen de verschillende spelers die in interactie erfgoed-maken, in plaats van een speelveld waar spelers zich rondom een gegeven erfgoedplek formeren. Het idee van dramaturgie onderstreept dat de setting waarin de interacties tussen actoren wordt georganiseerd, ertoe doet.

In het proces van heritage-making gaat het daarbij vooral ook over hoe verschillende spelers zich verhouden tot het erfgoed-in-wording. We zien een verschuiving van het object naar relaties en verbindingen (een van de kenmerken van een sustainistisch perspectief). Bij de vermaatschappelijking van erfgoed en ruimte vertaalt dit zich naar de vraag hoe maatschappelijke actoren betrokken (kunnen) worden bij heritage-making en placemaking. In dit dynamische speelveld verschuift daarmee de vraag van het beheer van erfgoed (als object) naar vormen van engagement in het proces en naar de vormgeving van relaties waarbinnen erfgoed ontstaat en betekenis krijgt. Anders gesteld: bij de voorbeelden van heritage/placemaking die we in deze bundel presenteerden, kunnen we de ontwikkelingen beschouwen als uitkomst van verschillende vormen van engagement en van verschillende dramaturgieën. De uitdaging aan onderzoek, beleid en erfgoedpraktijken is hoe die engagementen en dramaturgieën te organiseren zijn, ten behoeve van een sociaal-duurzame toekomst voor erfgoed in de leefomgeving.

  1. Erfgoed als platform

In ons perspectief beschouwen wij heritage/placemaking dus als een collectief (ontwerp)proces van en tussen verschillende spelers, rondom waarden en betekenissen. In de context van de eerdergenoemde ‘vermaatschappelijking’ gaat het daarbij om verschillende ‘publieken’ en gemeenschappen die collectief, of in ieder geval in interactie, erfgoedplekken vormgeven (Martijn de Waal spreekt hierbij over collectives – zie zijn bijdrage aan deze bundel). In een poging om te duiden hoe dat in erfgoed/ruimtelijke ontwerpprocessen gestalte krijgt, is de notie van platform relevant. Platforms en platform-building werden in alle drie de ateliers herkend als een relevant concept, al zijn we nog zoekende naar wat precies onder ‘erfgoed-als-platform’ verstaan moet worden.

In een aantal praktijkvoorbeelden werd duidelijk hoe plekken en betekenissen tot stand kwamen in een constellatie van actoren (dergelijke processen van ‘Placemaking’ en heritage-making stonden centraal in Atelier #1). In relatie tot ‘Commons’ (het thema van Atelier #2) kunnen platforms worden gezien als publieke gremia waar partijen collectief waarden en resources creëren en delen, zonder terug te vallen in de conventionele dichotomie van ‘publiek’ versus ‘privaat’. Evenzo kunnen platforms een rol spelen bij het organiseren van collectieve ontwerpprocessen, ‘co-design’ dus (het thema van Atelier #3).

De nieuwe maatschappelijke erfgoedpraktijken worden gekenmerkt door een relatief open proces waarbij verschillende actoren – burgers en lokale gemeenschappen, maar ook professionele experts – vorm en betekenis aan erfgoed geven. Dat proces weerspiegelt een meer open, community-centred manier van ‘erfgoed-maken’ met een ander handelingsperspectief, dat Joost Beunderman bestempelde als een ‘platform-logica’. Hij gebruikt dat begrip voor een structuur om verschillende (maatschappelijke) actoren te betrekken en met elkaar te verbinden. Heritage platforms bieden een benadering die tot nieuwe maatschappelijke praktijken en ‘communities of practice’ leidt.

Hoe verschillend dit platformkarakter van erfgoed gestalte kan krijgen, schetste Martijn de Waal tijdens de afsluitende expertmeeting:

  • Van instrumenteel decor (zoals de revitalisering van het verpauperde Granby Four Street district in Liverpool, ingebracht door Eline Hansen tijdens Atelier #3, op commons-basis en met liefdevolle doorontwikkeling van het bestaande vastgoed, dat in eigen beheer werd genomen);
  • via onderwerp van storytelling (het voorbeeld van het Groningse Garsthuizen in de bijdrage van Henny Groenendijk, Atelier #2);
  • tot een platform in een meer directe zin, zoals het Van Heutszmonument in Amsterdam Zuid (1935), door Josien Pieterse als voorbeeld gegeven in Atelier #3, waarbij de – omstreden – plek bewust in stand wordt gehouden om discussies over herinnering, waarden en identiteit te kunnen blijven uitlokken.

De vraag uit al deze voorbeelden nu is hoe je erfgoed in de openbare ruimte meer generiek als voorstellen voor een opener, meer inclusieve en duurzamer toekomst kunt laten fungeren. Het idee van ‘erfgoed-als-platform’ is niet zozeer een antwoord op de maatschappelijke vragen rondom erfgoed en placemaking, maar opent veeleer een nieuwe ruimte om de relaties tussen verschillende maatschappelijke actoren te (her) ontwerpen. Het biedt ook een kader voor processen van placemaking en het vormgeven van commons en co-designpraktijken (de drie concepten die centraal stonden in onze Ateliers).

4.Rollen voor erfgoedprofessionals in het nieuwe speelveld

Nu we gezien hebben dat heritage-making en erfgoedvorming in de praktijk steeds vaker maatschappelijke processen aan het worden zijn, en bovendien een uitgesproken dynamisch karakter hebben, moeten we ook onze opvattingen over de rollen van actoren in die processen kritisch tegen het licht houden. En wanneer er andere rollen aan de orde zijn, zijn er misschien ook andere expertises nodig. Die volgorde is anders dan gebruikelijk. In een modernistische, technologische opvatting over processen domineert de expertkennis. Functionele kwaliteit is immers het belangrijkste: werkt iets? In de manier van denken die we in dit onderzoek hebben willen voorstellen was de vraag echter: Voor wie moet het werken? En wat is ‘het’ dan? We moeten in deze maatschappelijke dynamiek dus eerder kijken naar de actoren en factoren waartussen kwaliteiten en betekenissen in interactie ontstaan, dan ons fixeren op objectieve, functionele uitkomsten.

Procesrollen

In de casus Ketelstraat was de rol van de erfgoedspeler ondersteunend en faciliterend voor het self-empowerment van de betrokken gemeenschap. De wijze waarop de conservatoren van het Van Abbemuseum zich met gemeenschappen rond het museum gingen engageren, van buren tot activisten, maakte dat de collectie van doel tot tool werd. Hun rol evolueerde als het ware van acteur naar scenarist – en gezien het tamelijk open scenario misschien nog wel eerder naar die van set dresser. Dat geldt ook voor de archeologie-voorbeelden uit de Groninger plattelandspraktijk. De beroepsarcheoloog was daar in de processen van het opgraven van de resten van het Ysse-klooster eerder facilitator van een historisch argumentatieonderzoek door Harener burgers dan een technisch expert met een doorslaggevend oordeel. Mutatis mutandis is eenzelfde verschuiving in de andere twee Groninger voorbeelden te zien.

Meer in het algemeen is overal in het erfgoedveld een sterkere procesrol aan de orde waar eerder expertrollen speelden, waarbij professionele kennis leidend was. Zo worden ook in musea bij ‘ontzamelen’ van collecties steeds vaker maatschappelijke partijen en gezichtspunten betrokken, net als bij hergebruik of aanwijzing van monumentale gebouwen of locaties. De voorbeelden en concepten van De Waal en Beunderman onderstrepen dat en gaan verder. Daar wordt erfgoed overwegend in een platformfunctie gezien en staan erfgoedmakers dus eerder in een regie- of dramaturgische rol dan een klassieke behouds-, zorg- of bemiddelingsrol. Zo wordt de grens naar maatschappelijk werk, of in zijn eenentwintigste–eeuwse verschijningsvorm social design zoals door Krabbendam geschetst, steeds moeilijker te trekken. Anders geformuleerd: waar we die grens willen trekken is zelf onderdeel van de maatschappelijke dynamiek in het erfgoeddomein. Maatschappelijk gezien is het wellicht goed voor de zaak, maar voor het erfgoedonderwijs vormt het een wezenlijke uitdaging. Waar leiden we de erfgoedprofessional voor op?

Expertises

De hier geschetste verschuiving zet het oude prerogatief van experts en expertises op scherp. Wat is hun deskundigheid nog waard? Een onvermijdelijke consequentie van het vermaatschappelijken van vele aspecten van de samenleving is dat je telkens opnieuw moet kijken welke deskundigheid relevant is. Het primaat van de klassieke erfgoedprofessional is niet meer vanzelfsprekend. Voor een bepaald soort erfgoedwaarde blijven de klassieke benaderingswijzen relevant – met name die van de erfgoed als sector en als factor – en de betreffende expertises actueel. Maar in de dynamiek van maatschappelijke erfgoedpraktijken is een meer inclusieve en open procesrol essentieel. De onzekerheid over hun plaats in het nieuwe totaal valt te verdragen op voorwaarde dat er open platforms bestaan voor kritiek, tegenspraak en nieuwsgierigheid naar elkaar. En daar moet tevens ruimte voor andere deskundigheden zijn, in aanvulling op de bestaande expertises. Op het belang van open ontmoetingsplaatsen voor discussie en kritiek, hoekstenen van de civil society, legde Josien Pieterse (Netwerk Democratie) in haar bijdrage aan Atelier #2 terecht grote nadruk. Beargumenteerde expertbijdragen blijven onmisbaar, én vergen een gereguleerd speelveld, ook in een cross-disciplinair ontwerp van onze gezamenlijke toekomst.

Nieuwe voorstellen

Nieuw bewustzijn van het proceskarakter van ontwerp blijkt uit ontwikkelingen in opvattingen over bijvoorbeeld de inrichting van het landschap. Naast de klassieke deskundige, die zelf waardenstellend bezig kan zijn, is daar nu ook plaats voor zoiets als het ‘liefdevol begeleiden van transformaties’, in de woorden van Dirk Sijmons. Zo’n begeleidende rol laat zich makkelijk lezen als samengesteld uit communicatieve, verbindende, organiserende en faciliterende factoren. Dat vergt nader onderzoek. Onze eigen ateliers zijn daar een voorbeeld van, net als het paralleltraject van Platform VOER, in samenspraak met vooral jongere spelers uit het erfgoedveld. De titel van hun startbijeenkomst, herfst 2016, was misschien niet toevallig een opsomming van vier mogelijke polen, of assen, in de rolopvatting van de nieuwe erfgoedprofessional: ‘Manager, mediator, kennisverstrekker of initiator?’ Ook aan de Reinwardt Academie vindt zo’n zoektocht plaats, zoals blijkt uit de bijdrage van Nancy van Asseldonk aan deze publicatie. We zitten nog middenin deze discussie. Die moet in elk geval beginnen met acceptatie dat toetreding van nieuwe spelers de ruimte voor rollen van de oude zullen beïnvloeden.

‘Erfgoed en ruimte’ her-zien: activeren en activisme

Samenvattend: het Straatwaarden-onderzoek heeft ons inzichten opgeleverd over hoe we de zogeheten vermaatschappelijking van erfgoed en ruimte kunnen zien en duiden. En hoe er een opkomende praktijk te ontwaren is van wat we ‘maatschappelijke erfgoedprocessen’ hebben genoemd. De ontwikkelingen die wij hierboven hebben proberen te duiden kunnen onder twee begrippen worden gevat: activeren en activisme. Activeren vanwege de actieve modus – van zelfstandige naamwoorden naar werkwoorden – die we hebben willen verbinden aan zowel ruimte als erfgoed: placemaking (in plaats van ruimtelijk ontwerp) en heritage-making (in plaats van erfgoed als ‘object’). En activisme, enerzijds om te markeren hoe steeds meer maatschappelijke spelers zich actief begeven in het speelveld van erfgoed-maken en ruimtelijke inrichting, terwijl anderzijds erfgoedprofessionals meer activistische posities innemen.

Onze nadruk op de actieve modus, met de focus op heritage-making en placemaking, sluit goed aan bij onderzoek waarbij erfgoed minder als object en meer als dynamisch proces wordt beschouwd. Het onderstreept niet alleen een verschuiving van content en object naar relaties en proces, maar vestigt onze aandacht ook op de organisatie en vormgeving van het proces – vandaar onze interesse in dramaturgie.

Vier benaderingswijzen van erfgoed in ruimtelijke ontwikkeling. De eerste drie zijn ontleend aan Karakterschetsen (Kennisagenda Netwerk Erfgoed en Ruimte, 2013); de vierde, erfgoed als platform, is ons eigen voorstel

Vier benaderingswijzen van erfgoed in ruimtelijke ontwikkeling. De eerste drie zijn ontleend aan Karakterschetsen (Kennisagenda Netwerk Erfgoed en Ruimte, 2013); de vierde, erfgoed als platform, is ons eigen voorstel

Beschouwen we nu zowel heritage-making als placemaking als (maatschappelijke) processen, dan wordt zichtbaar hoe erfgoed en plek/place (betekenisvolle plaatsen) ontstaan als bijvangst van het ontwerpen van een gewenste toekomst. Soms zijn ze zelfs katalysator voor het ontstaan daarvan. We zagen al hoe in de Ketelstraat-casus het proces richting een zelfsturende buurt gestuwd wordt door de aanwezigheid van een markant, monumentwaardig gebouw dat sociale functies katalyseert en nieuwe betekenissen mogelijk maakt. Ook in het geval van het Cruquiusgebied (Atelier #2) was dat zo. De inbreng van cultuurhistorie in het nadenken over de toekomst van het oostelijk havengebied – het in het voorwoord aangehaalde ‘Cruquius maakt allerlei dromen los’ – was niet zozeer doel als wel middel voor een bedachtzamer, kleinschaliger en gelaagder manier (of moment) van toekomst-maken. Het verschil tussen een tabula rasa- en een tabula scripta-benadering lijkt ons daarmee principieel, niet gradueel. Het zou interessant zijn meerdere casussen op dit ‘sociale karakter’ van erfgoed systematisch te onderzoeken.

Het dilemma van de meerduidigheid

Juist de zo geprezen gelaagdheid van plekken en erfgoed stelt ons voor nieuwe uitdagingen en vragen. Wanneer er meerdere mogelijkheden voor betekenisgeving en waardering zijn, wiens lezing mag dan dominant zijn en andere uitsluiten? Hoe bepaal je welke kwaliteiten het meest relevant zijn en dienen te worden meegenomen in heritage/placemaking? Een belangrijke conclusie uit ons onderzoek is dat deze kwaliteiten niet a priori en evenmin op basis van objectieve expertise bepaald kunnen worden. De kwaliteiten en waarden van erfgoed zijn de kwaliteiten die wij eraan willen verbinden. Tegelijkertijd dienen we de notie van ‘wij’ te problematiseren. Kwaliteiten, betekenissen en ervaringen zijn verbonden aan gemeenschappen in meervoud, ‘publieken’, ‘collectiviteiten’ (in de termen van Martijn de Waal). Reinwardtonderzoekers Dibbits en Willemsen zijn wat radicaler en herkennen in processen van erfgoedvorming juist het genetwerkte karakter van constellaties rond (toekomstige) erfgoeditems. Actoren kunnen daarin van positie wisselen, in interactie met elkaar. Ook daar speelt trouwens de vraag naar plek en rol van de erfgoedprofessional.

Van social design naar erfgoedactivisme

In ons perspectief kan heritage-making worden gezien als een vorm van ‘social design’, waarbij zowel het ‘erfgoed’ als de verbindingen met verschillende spelers in een maatschappelijk ontwerpproces tot stand komen. Maar dan wel in co-design, waarbij erfgoed- en ruimtelijke professionals samen met maatschappelijke spelers erfgoed/plekken ‘ontwerpen’. In het veranderende speelveld van ‘erfgoed en ruimte’ gaat het veelal om het vinden van werkbare vormen van engagement. Engagement in de zin van de omgang met erfgoed en het proces van heritage-making. Maar ook engagement als actieve vorm bij de totstandkoming van erfgoed en erfgoedwaarden. Dit impliceert stellingname door vele verschillende spelers in het ‘speelveld’, en een minder objectivistische kijk op waardenstelling van erfgoed. Vandaar ook Straatwaarden en niet Straatwaarde.

In het aldus geformuleerde nieuwe speelveld dient de strijd om de kwaliteiten en waarden zich op verschillende niveaus aan. Zowel strategisch (welke en wiens waarden doen er toe?) als tactisch (hoe worden die waarden ingebracht?). Op strategisch niveau roept ons Straatwaarden-project om een fundamentele verbreding van erfgoedpraktijken in de leefomgeving, met veel meer aansluiting bij maatschappelijke ontwikkelingen, van sociale duurzaamheid tot de civic economy en bottom-up initiatieven op wijkniveau. In tactische zin kan het erfgoedveld wellicht leren van de ervaringen in stadmaken en buurtmaken, waar nieuwe vormen van civic engagement spelen, zoals bij ‘tactical urbanism’. Dat begrip houdt een meer activistische stellingname in, die ook in maatschappelijke erfgoedprocessen relevant kan zijn. Je zou het een vorm van ‘erfgoedactivisme’ kunnen noemen. Hoe erfgoed-activisme er in de zich nog ontwikkelende praktijken uit zou kunnen zien, is een interessante vraag voor toekomstig Straatwaardenonderzoek.

Naar een toekomstagenda

De ondertitel van deze publicatie memorend hernemen we de vraag: Waar staan we nu, in het veranderende speelveld van maatschappelijke erfgoedprocessen? Met het Straatwaarden-onderzoek hebben we geprobeerd ons beeld van ‘erfgoed en ruimte’ aan te scherpen en de maatschappelijke dynamiek rond erfgoedvorming in de lokale urbane cultuur zichtbaar en bespreekbaar te maken. Daarbij constateren we dat er sprake is van verschuiving in zowel de maatschappelijke context als de maatschappelijke betekenis van erfgoed in zijn verwevenheid met de leefomgeving. Beschouwd vanuit een cultuurmaatschappelijk perspectief (van sustainisme) maakte ons onderzoek daarbij expliciet dat het begrip ‘erfgoed’ (net als ‘ruimte’) als onderzoeksobject ook zelf in beweging is wanneer we het in deze nieuwe context plaatsen. De verandering in ‘speelveld’ is vooral ingegeven door nieuwe maatschappelijke praktijken in en om erfgoedkwesties. Juist op de crossovers tussen erfgoed en ruimte onderstreept het Straatwaarden-onderzoek dat in deze transformatie de praktijk vooruitloopt op de theorie. De uitdaging is om onze denkkaders, concepten en onderwijsmodellen te updaten en te laten aansluiten bij deze ‘nieuwe werkelijkheid’ van maatschappelijke erfgoedprocessen.

Als opmaat voor verder onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe erfgoedpraktijken vatten wij de uitkomst van ons Straatwaardenproject hieronder in zeven punten samen. Deze zijn niet uitputtend, maar schetsen de contouren voor een erfgoedagenda. Ze vormen ook een actieve opgave voor zowel erfgoedprofessionals als institutionele en maatschappelijke spelers, die we hier presenteren als vragen: ’Hoe kunnen we …?’.

  1. Heritage-making in processen van placemaking: Hoe kunnen we processen van erfgoedvorming (heritage-making) meer integreren bij het sociaal duurzaam vormgeven van de leefomgeving (placemaking), bij voorkeur aan het begin van (her)ontwikkelingstrajecten?
  2. Verdergaande vermaatschappelijking van erfgoed: Hoe kunnen we bij erfgoedvorming gebruik maken van de dynamiek en waarden van de civic economy en lokale gemeenschappen?
  3. Nieuwe vormen van engagement op de crossovers van ‘erfgoed x ruimte’: Hoe kunnen we maatschappelijke actoren meer betrekken in processen van placemaking/heritage-making en duurzame vormen van engagement en sociale inbedding (zoals commons) ontwikkelen?
  4. Institutionele praktijken van ‘erfgoed en ruimte’ als sociale ontwerpopgave: Hoe kunnen we nieuwe institutionele arrangementen en werkwijzen ontwerpen, gebruikmakend van noties als ‘platforms’ en ‘dramaturgie’ in maatschappelijke erfgoedprocessen?
  5. Co-creatieve praktijken in en met erfgoed: Hoe kunnen we nieuwe (sociale en duurzame) waarden voor de toekomst creëren, in een open proces van co-design met erfgoedprofessionals en met verschillende publieken en communities?
  6. Pluriformiteit in erfgoedwaarden en maatschappelijke keuzes rond erfgoed: Hoe kunnen we in een speelveld waar meerstemmigheid in narratieven en waarden essentieel is, komen tot een werkbaar, maatschappelijk gedragen handelingsperspectief ten aanzien van (publieke) besluitvorming over het behoud of herontwerp van erfgoed?
  7. De plaats van de erfgoedprofessionals in het nieuwe speelveld: Hoe kunnen erfgoedprofessionals hun rollen en posities (her)bepalen, met als inzet om zich te verbinden met andere maatschappelijke spelers en hun expertise met hen te delen?

De praktijk van denken over en omgang met erfgoed is echt aan het veranderen. Wat we van waarde vinden, wie die ‘we’ zijn, hoe dat te bepalen is – en wat we dan doen, in wat voor projecten, processen en ontwikkelingen: alles is langzaam aan het kantelen. Het moet duurzamer, participatiever, inclusiever, gelaagder, menselijker en proportioneler.

Samen met een transitie naar duurzaamheid zien we hoe de manier waarop we onszelf willen uitdrukken en hoe we ons willen herkennen in onze omgeving – want daar gaat erfgoed over – aan het verschuiven is. Met ons onderzoek naar en reflectie op veranderende praktijken hebben we geprobeerd zichtbaar te maken hoezeer dit speelveld in een echte transformatie aan het raken is. De maatschappelijke dynamiek van erfgoedprocessen wordt steeds meer manifest. De vermaatschappelijking dient zich vooral aan in grotere rollen voor de burger en (sociale) gemeenschappen. Het is nog te vroeg om te weten hoe zich dit op langere termijn ontwikkelt. Maar onderhand vormt het nieuwe speelveld zich al en zullen we in deze veranderende context onze plaats moeten bepalen. Zowel in de zin van welke positie we innemen ten opzichte van deze maatschappelijke dynamiek als wat dat impliceert voor het professionele erfgoeddomein. Er is dus werk aan de winkel. Op verschillende fronten: in het verder onderzoeken van de nieuwe praktijken, in het vinden van nieuwe vocabulaires en concepten, in het ontwikkelen van relevante curricula voor de nieuwe rollen van erfgoedprofessionals, in het ontwerpen van nieuwe institutionele arrangementen en in het vinden van nieuwe vormen van engagement voor de maatschappelijke spelers die er steeds meer toe doen in het nieuwe speelveld.

Dat alles stelt ons voor aanzienlijke uitdagingen. Laten we daarbij niet vergeten dat wij, als professionals betrokken bij het Straatwaardenproject, niet buiten dat veranderende speelveld staan en ook zelf moeten zoeken naar nieuwe posities. De oproep tot meer engagement en sterkere verbindingen met maatschappelijke praktijken is dan ook in de eerste plaats een opdracht aan onszelf.

De publicatie Straatwaarden is gratis te downloaden via: http://www.ahk.nl/reinwardt/nieuws/2017/06/25/onderzoek-straatwaarden-meer-maatschappelijke-dynamiek-in-erfgoed-en-ruimte/

468

Reactie verzenden

Share This