Selecteer een pagina

Tussen voorstelling en tentoonstelling; Een vergelijking van gebruikstevredenheid bij podia en musea

Algemeen
Vele kleintjes maken n grote. De sociologe Letty Ranshuysen onderzoekt al een reeks van jaren op consistente wijze de tevredenheid van podium- en museumbezoekers. Tezamen vormen deze vele case studies inmiddels een rijke bron van informatie. Zo kan de gebruikstevredenheid over podia en musea worden beschreven en vergeleken.


Bevolkingsonderzoek geeft een goed beeld van de culturele interesse(s) van de Nederlanders. Dergelijke peilingen maken ook vergelijkingen tussen bevolkingsgroepen mogelijk. Indien nu en dan herhaald, kunnen ook trends in beeld gebracht worden.
Bevolkingsonderzoek is echter niet geschikt om de tevredenheid met concrete instellingen in kaart te brengen. De gemiddelde
Nederlander bezoekt slechts een enkele keer per jaar een museum of podium, dus heeft het geen zin die gemiddelde Nederlander om een oordeel over het Van Abbemuseum of Muziekcentrum Vredenburg te vragen.
Daartoe leent publieksonderzoek zich bij uitstek wel. Met de nodige precisie kan het publiek over de beleving van de bezochte instelling aan de tand worden gevoeld. Nadeel is dat zon case study geen aanknopingspunten biedt tot algemeen geldige conclusies.
Dit nadeel vermindert geleidelijk wanneer vele case studies op onderling vergelijkbare wijze zijn uitgevoerd. Dat nu is het geval met het oeuvre van de sociologe Letty Ranshuysen. In de afgelopen jaren heeft zij op vergelijkbare wijze een fors aantal musea en podia in Nederland (en recent ook in Vlaanderen) onderzocht. Onderstaande greep uit haar publieksonderzoek biedt een kijkje in de keuken.

Royale zeven
Bij de beoordeling van het bezochte theater deelden schouwburgbezoekers nauwelijks onvoldoendes uit. De programmering werd telkens met een royale zeven gewaardeerd. Bij de onderlinge vergelijking van schouwburgen is dit kenmerk het minst onderscheidend. De beoordeling van de sfeer varieert van een krappe zeven tot een royale acht, de informatievoorziening over de programmering scoort een zeven. Diensten als de service in foyer en garderobe en de bestelmogelijkheden van kaartjes leveren overwegend zevens op, al wordt die dienstverlening bij sommige schouwburgen met een zes-min beoordeeld. En schouwburg oogst onvoldoendes voor bereikbaarheid per auto en parkeergelegenheid.
Tweederde van de bezoekers vindt de sfeer in de schouwburg aangenaam. Deze appreciatie varieert overigens sterk, van ruim 50% van de bezoekers in de ene schouwburg tot ruim 90% in de andere. Driekwart van de bezoekers denkt dat de schouwburg er voor iedereen is, slechts 4% vindt het een voorziening voor een select publiek.
Dit positieve oordeel van bezoekers is geen oordeel van de Nederlandse bevolking. In weerwil van de beeldvorming onder bezoekers vormt het schouwburgpubliek geen dwarsdoorsnee van de bevolking. Hoger opgeleiden, ouderen, vrouwen en autochtonen zijn er sterk oververtegenwoordigd, vooral bij klassieke concerten. En hoewel bezoekers de informatievoorziening met een zeven waarderen, wijst onderzoek onder niet-gebruikers van het theateraanbod uit dat buitenstanders zeer slecht op de hoogte zijn van het aanbod op de podia.

Onderzoek in vlakke vloertheaters leverde grosso modo hetzelfde beeld op. Ook daar waarderen bezoekers de programmering met een royale zeven, vinden ze het theater sfeervol en de bereikbaarheid per auto soms problematisch.
Vlakke vloertheaters hebben een avontuurlijker en vernieuwender imago dan schouwburgen. Hun publiek is naar leeftijd minder selectief. Daarentegen zijn die theaters naar opleiding juist selectiever dan schouwburgen: ze worden sterker nog door een hoog opgeleide culturele elite bezocht. Saillant is dat naarmate bezoekers een vlakke vloertheater als sfeervoller ervaren, zij het minder toegankelijk achten. Sfeer en selectiviteit gaan bij deze culturele voorhoede blijkbaar hand in hand.

De rapportcijfers voor de kerndiensten van musea permanente tentoonstelling, algemene sfeer, bijschriften liggen in het algemeen op het niveau van een zeven tot een acht. Alleen de klantvriendelijkheid van het personeel scoort veelal hoger. Andere perifere aspecten van musea, zoals museumwinkel, parkeermogelijkheid en geschiktheid voor kinderen, scoren wisselender en lager.
Musea trekken evenmin een doorsnee van de bevolking. Het publiek van kleine musea vormt in de regel een betere afspiegeling van de bevolking dan dat van grotere musea.

Musea scoren beter
Doordat Ranshuysen het publiek van podia en van musea op vergelijkbare wijze onderzocht, is het mogelijk de gebruikskwaliteit van beide typen culturele instelling te vergelijken. Zowel musea als podia worden door tweederde van de bezoekers als sfeervol beoordeeld, terwijl de bezoekers het aanbod in beide gevallen met een royale voldoende waarderen. Het publiek van beide typen culturele instellingen is ingenomen met de gebruikskwaliteit ervan.
Op diverse punten staan musea er beter op dan podia. Dit geldt zowel het kernproduct als de ondersteunende diensten. De tentoonstellingen in musea worden wat beter beoordeeld dan de voorstellingen op de podia. Tevens scoren musea hoger op sfeer. Ook qua kindvriendelijkheid en prijsstelling hebben musea een streepje voor. Tot slot spelen gevoelens van onveiligheid bij musea een kleinere rol. Dat musea overdag bezocht worden en podia veelal s avonds zal daar niet vreemd aan zijn.

De gecumuleerde case studies van Ranshuysen tonen de meerwaarde van vasthoudendheid en consistentie. Het is te hopen dat zij nog eens de tijd vindt om een overzichtswerk over het door haar verzamelde materiaal te schrijven.

Zie voor informatie over het oeuvre van Letty Ranshuysen: www.lettyranshuysen.nl

Auteur: Andries van den Broek Sociaal en Cultureel Planbureau a.van.den.broek@scp.nl
468

Reactie verzenden

Share This