Selecteer een pagina

Uit Wikipedia: De eerste jaren van de 21e eeuw

Algemeen
De eerste jaren van het begin van de eenentwintigste eeuw, de jaren die volgden op de politieke moorden op respectievelijk Fortuyn, Van Gogh en Wilders, werden gekenmerkt door een onovertroffen angst. Een angst voor alles.


Het electoraat was dermate op drift dat alle politici zich louter nog lieten omringen door adviseurs, klankborden en koepelvertegenwoordigers en geen enkel besluit werd meer genomen zonder eerst het volk te raadplegen middels referenda, opiniepeilingen en voor die tijd nieuwe kanalen als Hyves en YouTube. Vooral op het gebied van kunst en cultuur nam de angst groteske vormen aan. Onder populistische druk werd de toch al bespottelijk magere begroting steeds verder beperkt en men dacht in die tijd dat onder andere te compenseren door de rijkeren meer te gaan laten betalen voor de toegangskaarten. Een makkelijk idee, dat gretig gehoor vond onder het conservatieve juk dat links en rechts die dagen stevig bond. Ondertussen zat de politiek ook als een rat in de val als het ging om financile schandalen. Het ene boekhoudschandaal volgde op de andere vijandige overname. Op geen enkele manier wisten de dames politici de heren incluis greep te krijgen op de woekerende privatisering en de scrupuleuze graaicultuur die zijn voorbeelden vond in post-Sovjet-oligarchische vrijbuiterij en Anglo-Amerikaanse (bio)diesel-cowboyisme. Dit alles naast het volledig losgeslagen Chinese expansionisme dat werkelijk alle wetten van ouderwets fatsoen met de rubberlaarzen schoffeerde.
Was het paniek, was het incapabiliteit, was het domheid? We kunnen slechts gissen, maar op een of andere stupide manier verwisselden de verantwoordelijken de (top)ambtenaren, de ministers en de volksvertegenwoordiging tezamen deze negatieve uitwassen van eenzijdig en verkeerd begrepen hyperkapitalisme met de zogenaamde collectieve uitgaven. In plaats van de graaiende CEOs en ziekenhuisdirecteuren (trendvolgende semi-overheidsambtenaren) aan te pakken richtte men zich tot de onschuldige beroepsgroep van de kunst en cultuur. Er moest beter worden gepresteerd, er moest worden geprofessionaliseerd, uitgaven moesten beter en doelmatiger worden en vooral ook helderder worden verantwoord in relatie tot de vooraf bepaalde targets. In plaats van de afkalvende begroting te compenseren door efficiency te faciliteren en overhead te beperken besloot men het systeem van planning en control verder op te tuigen tot orwelliaanse proporties. De toch al door falen geplaagde beroepsgroep van de accountancy kreeg hoe contrasterend wapen na wapen in de handen gedrukt om toch vooral alles, maar dan ook alles tot in de puntjes te gaan controleren. Het was immers overheidsgeld dat hier werd gespendeerd en geen enkele malversatie of mislukking mocht meer worden getolereerd. Alle wantrouwen die zich had moeten richten op riskventurecapitalists werd geprojecteerd op die arme onderbetaalde en goedwillende sukkels die zich hulpeloos lieten leiden naar de locale slachtbankfilialen van Price/Coopers/Waterhouse/Ernst/Young/Deloitte, de grote monopolist uit die tijd als het ging om minutieuze controles van de meer metafysische zaken in het leven als kunst en cultuur. Alles werd teruggebracht tot cijfermatige reeksen om de dienders van het accountantsmoloch ter wille te zijn niet nog meer fouten te maken bij hun lastige karwei om de ongrijpbare wereld van emotie, beleving, impact en experiment in spreadsheets te vatten. Met als gevolg dat er per saldo steeds minder van het geld overbleef om mee te doen waar het voor bestemd was, want voor compensatie voor de gestegen lasten op de begrotingen van de instellingen was uiteraard geen ruimte, integendeel…
Het duurde nog tot ver in de jaren veertig van de twintigste eeuw voordat deze rampzalige periode enigszins tot normale proporties werd teruggebracht.

Auteur: Hajo Doorn hajo@wormweb.nl
468

Reactie verzenden

Share This