In het licht van het Verdrag van Faro en de Omgevingswet zijn veel culturele instellingen gericht op het verdiepen van hun band met het publiek of het bevorderen van participatie door beleving. Het concept beleving, en specifiek landschapsbeleving, is wetenschappelijk in verschillende disciplines onderzocht. De centrale vraag is: welke theoretische bevindingen over landschapsbeleving zijn er op hoofdlijnen en hoe kunnen deze de praktijk ondersteunen.
Omgevingspsychologie: landschapsvoorkeuren en landschapsperceptie
Binnen de omgevingspsychologie bestaat een lange traditie van onderzoek naar landschapsvoorkeuren (Jacobs 2006). Het meeste onderzoek binnen deze traditie is gericht op aangeboren landschapsvoorkeuren: het idee is dat we van onze verre voorouders genetisch bepaalde disposities hebben geleerd die medebepalen welke landschappen we aantrekkelijk vinden (Ulricht 1986). In de omgevingspsychologische studies naar aangeboren landschapsvoorkeuren worden mensen bestudeerd als passieve observanten en niet als producenten die actief van betekenis geven aan plekken. In lijn met de theorie gaat het bovendien om onderzoek naar waarnemingsvoorkeuren voor natuurlijke landschappen, zoals reliëf, begroeiing en beschuttingsmogelijkheden.
Minder veelvuldig is er binnen de omgevingspsychologie gekeken naar de rol van historische landschapselementen in de waarneming en waardering van landschappen. Maar uit de studies die hier wel over gaan, blijkt dat voor de meeste mensen historische landschapselementen bijdragen aan de esthetische kwaliteiten van een gebied (Roos-Klein Lankhorst et al. 2005; Van den Berg & Casimir 2002). Ook blijkt dat het historische karakter van een plek een belangrijk kenmerk is voor de manier waarop mensen een landschap beleven (Coeterier, 2000). Coeterier gebruikte het concept van ‘dominante waarnemingskenmerken’ om te onderzoeken welke karakteristieken van landschappen bepalend zijn in onze waarneming en waardering daarvan. Naast kenmerken als gebruik, sensorische kwaliteiten en natuurlijkheid blijkt, op grond van vele case-studies in Nederlandse gebieden, historisch karakter een van de basiskenmerken van de waardering van het landschap te zijn. Verdere verdieping over landschapsbeleving en waardering is te vinden bij andere disciplines binnen de sociale wetenschap, zoals de sociologie, de antropologie en de sociale geografie.
Betekenisgeving aan plekken
In de sociale geografie hebben veel onderzoekers het lastig te vertalen concept ‘sense of place’ gebruikt als grondslag voor onderzoek naar betekenisgeving aan de omgeving (Lovell 1998; Relph 1976; Soini 2004; Tuan 1974). Hoewel het concept door onderzoekers op verschillende wijze is gedefinieerd, is er een algemene lijn te ontwaren: ‘sense of place’ duidt op het geheel aan betekenissen dat een persoon met een plek verbindt (Cheng et al. 2003; Jacobs & Buijs 2011; Gustafson 2001).
Kenmerken of typen van betekenissen die mensen gebruiken in het waarderen en beleven van het landschap:
- esthetische kwaliteiten van een gebied/schoonheid
- gebruik/functionaliteit,
- verbondenheid/identiteit
- natuurlijkheid
Onderzoekers, en het concept impliceert dat ook al min of meer, benadrukken dat deze betekenissen van individu tot individu, en van sociale groep tot sociale groep, van plek tot plek en van tijd tot tijd kunnen verschillen. Hierdoor kunnen er geen generieke uitspraken worden gedaan en is het lastig om op grond van bestaande kennis voor een nieuwe context te voorspellen welke betekenissen een individu op een bepaald tijdstip aan een plek zal toekennen. Toch zijn generieke uitspraken over typen van betekenissen, de totstandkoming en achtergronden van betekenisgeving en verschillen in betekenisgeving tussen groepen mensen wel degelijk gerechtvaardigd. De typen van betekenissen zijn: schoonheid, functionaliteit, verbondenheid (identiteit) en biodiversiteit/natuurlijkheid.
Een praktische toepassing
Interessant aan deze typen van betekenissen is dat ze per individu kunnen worden uitgewerkt maar ook voor een sociale groep, en dat er variatie is in tijd en ruimte (plek). In het kader van participatie voor de Omgevingswet of vanuit het Verdrag van Faro, waarbij de culturele betekenis van het landschap in het publieke domein centraal staat, kunnen culturele instellingen zich beter richten op de betekenissen van sociale groepen dan op die van individuen. Een sociale groep kan sterk variëren in grootte; de mate van verbondenheid is grotendeels bepalend voor een onderscheidende sociale groep. In een grote groep mensen zal de verbondenheid met een gebied heel divers zijn en dit pleit ervoor om te zoeken naar groepen mensen die waarde hechten aan aspecten van cultureel erfgoed waarmee zij zich verbonden voelen. Iets dat zij in stand willen houden en doorgeven aan toekomstige generaties.
Uit eigen onderzoek (Braaksma, 2017) ben ik gekomen tot landschapspraktijken. Een landschapspraktijk kan worden gezien als routines met een basis van achtergrondkennis. Een sprekend voorbeeld is de landschapspraktijk van Landschapsonderhoud. Er zijn talrijke vrijwilligersgroepen van wilgenknotters die van november tot maart om de zaterdag samen knotten. De mensen ondernemen een activiteit met elkaar, spreken met elkaar en verheffen zo een in eerste instantie alledaags object (de wilgen) tot een waardevol object. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat er verschillende betekenissen voorkomen, maar ook dat deze prima naast elkaar kunnen bestaan. Om bij de wilgen te blijven: hier wordt een esthetische betekenis aan toegekend, een natuurbetekenis of een sociale betekenis (gezellig met vrienden een ochtend werken).
Het kennen en begrijpen van betekenissen helpt om samen te werken in en tussen landschapspraktijken maar ook is het voor culturele instellingen een ingang om naar duurzame burgerparticipatie te komen, gebaseerd op de betekenissen die het cultuurlandschap voor betrokkenen vertegenwoordigd.
Verwijzingen
- Braaksma, P.J. (2017) Erfgoedconstructies in landschapspraktijken van burgers. Proefschrift Wageningen Universiteit
- Cheng, A.S., Kruger, L.E., & Daniels, S.E. (2003) ‘Place’ as Integrating Concept in Natural Resource Politics: Propositions for a Social Scion Research Agenda, in: Society and Natural Resources 16:2, pp. 87-104
- Coeterier, J.F. (2000) Hoe beleven wij onze omgeving? Resultaten van 25 jaar omgevingspsychologisch onderzoek in stad en landschap. Wijchen: Peter Tychon
- Gustafson, P. (2001) Meanings of Place: Everyday Experience and Theoretical Conceptualisations, in: Journal of environmental psychology 21:1, pp. 5-16
- Jacobs, M.H., & Buijs, A.E. (2011) Understanding Stakeholders’ Attitudes toward Water Management Interventions: Role of Place Meanings, in: Water Resource Research 47:1, pp. 1-11
- Jacobs, M.H. (2006) The production of mindscapes: a comprehensive theory of landscape experience. Thesis (PhD) Wageningen University
- Lovell, N. (ed.) (1998) Locality and Belonging. London: Routledge
- Relph, E.C. (1976) Place and Placelessness. London: Pion
- Roos-Klein Lankhorst et al. (2005) BelevingsGIS versie 2: Waardering van het Nederlandse landschap door de bevolking op kaart. Wageningen: Alterra/Reeks belevingsonderzoek 1138/14
- Soini, K. (2004) Between Insaneness and Outsideness: Studying Locals’ Perceptions of Landshape, in: H. Palang e.a. (ed.), European Rural Landscapes: Persistence and Change in a Globalising Environment. Dordrecht: Springer, pp. 83-97.
- Tuan, Y.-F. (1974) Topophilia: A Study of Environmental Perception, Attitudes, and Values. New York: Colombia UP
- Ulricht, R.S., (1986). Human responses to vegetation and landscapes, in: Landscape and Urban Planning 13:3, pp. 29-44
- Van den Berg, A., & Casimir, T., (2002). Landschapsbeleving en cultuurhistorie, een theoretische en empirische verkenning van de invloed van cultuurhistorie op de beleving van het landschap. Wageningen: Alterra.