Selecteer een pagina

Van Staphorst tot gidsland

Algemeen

Achteraf bezien lijkt het allemaal zo logisch. Nog geen tien jaar geleden had iedereen het over social media, augmented reality en nanomaterialen. Onvoorstelbaar eigenlijk hoe snel dat soort zaken gemeengoed zijn geworden. Een beetje hilarisch ook wel, al dat geïnnoveer van innovaties, al dat beleid en al die krampachtige instrumenten. Het leek wel of we het toen niet wilden zien. Of misschien niet konden zien. Het einde van het industriële tijdperk bedoel ik. Of postindustriële tijdperk of wat voor tijdperk dan ook. Ik kan me nog herinneren dat mijn dochter, nu 29, geschokt en ook wel een beetje lacherig thuiskwam van een introductieweek van een gerenommeerde HBO-opleiding. ‘Paps’ zei ze, ‘Paps, we hebben vandaag drie uur les gehad in hoe je iets moet opzoeken op het internet.’ Ik was minstens zo verbijsterd als Rosa en haar klasgenoten. Nogal verbaasd was ik ook toen ik een Kamerlid in 2009 hoorde uitleggen dat z’n milieubeleid, het ging over vliegtax, niet werkte. Hij vond het maar raar dat mensen bereid waren 50 Euro uit te geven om 25 Euro te besparen. Alleen maar om de fiscus, lees de belerende overheid, een hak te zetten. Er bestond geen besef van het feit dat mensen niet voor achterlijk willen worden versleten maar dat ze juist gestimuleerd willen worden bij het ontwikkelen van hun talenten en ondersteund bij het realiseren van hun idealen. Dat besef leek nauwelijks aanwezig bij de overheid, de politiek of zelfs het onderwijs.

 


Pijnlijk was het ook toen we er pas een jaar of vijf geleden achter kwamen dat we ons met ónze zogenaamde ‘open samenleving’, ónze ‘verworvenheden’ en ónze ‘normen en waarden’ flink in onze eigen witte, welgestelde voeten hadden geschoten. Dat we alles goed geregeld hadden – vooral voor onszelf. En dat we ons op die manier juist in een tamelijk isolement hadden gemanoeuvreerd. Dat was tien jaar geleden en het zal nog wel een paar jaar duren voordat we weer aan kunnen haken. Want we bleken vooral ook in dat opzicht toch wel een beetje in de Europese achterhoede terecht te zijn gekomen. Nederland het Staphorst van Europa, zeg maar. Gelukkig lijkt het erop dat we ons nog net op tijd aan onze eigen haren uit dit moeras van zelfgenoegzaamheid kunnen trekken. Daarvoor moest er wel heel wat water door de Rijn, maar zoals ik nu kan bezien was het een combinatie van onze platte samenleving en een enorm potentieel aan goed opgeleide conceptuele en creatieve denkers en doeners die voor de noodzakelijke doorbraken konden zorgen. In bijna alles eigenlijk. In het doen van zaken, het bedrijven van politiek, het zorgen voor zorg of noem maar op.

Paradoxaal genoeg waren het juist de vreemde ogen die dwongen: de – het woord is inmiddels in onbruik geraakt – ‘allochtone’ bevolkingsgroepen die bijdroegen aan verschuivingen op vooral de maatschappelijke en economische domeinen. De culturele domeinen volgden een paar jaar later. De voorbeelden zijn inmiddels overbekend. Ik noem er toch een paar. Door de veel jongere en dus vitale bevolkingssamenstelling waren het juist deze groepen die zich op eigen kracht aan de toenmalige malaise konden ontworstelen. Bovendien konden ze door hun natuurlijk relaties met de opkomende economieën sneller aan kapitaal komen tegen veel gunstiger voorwaarden, over productiecapaciteit beschikken waar we in Nederland alleen nog maar van konden dromen en bovendien konden ze veel meer consumptieve massa en dus gewicht in de schaal leggen om hun gelijk aan te tonen en te halen.

In deze context ontwikkelde de creatieve industrie zich tot een economische factor van betekenis. Was die Balkenende (premier van 2002 tot 2010) er toch vroeg bij, zestien jaar geleden, toen hij de creatieve sector als kansrijk betitelde en daarom tot sleutelgebied benoemde. Het duurde even voordat de sector wakker werd, maar toen het eenmaal zover was leek er geen houden meer aan. In hoog tempo kwam er een professionele lobby tot stand waar de traditionelere sectoren nog een puntje aan konden zuigen. Hoe dat kon? Gewoon omdat er een einde was gekomen aan het traditionele denken, besturen en uitvoeren. Het was op. Niet alleen in de relatieve betekenis van het woord maar ook absoluut. Er was echt iets anders nodig om nieuwe oplossingen te bedenken, nieuw beleid te ontwikkelen en nieuwe maatregelen anders uit te voeren. Het was bijvoorbeeld al veel eerder duidelijk dat het aanleggen van nog meer, nog bredere en nog betere snelwegen de oplossing van het mobiliteitsvraagstuk geen millimeter filevrije weg dichterbij had gebracht.

Was het dus een kwestie van de juiste deskundigheid op het juiste moment? Zeker, maar het was natuurlijk ook de typische kracht van de creatieve sector die niet alleen andere antwoorden kon geven maar ook de vragen anders kon formuleren. Wat aanvankelijk knap lastig leek, bleek in sommige gevallen juist een deel van de oplossing. Om terug te komen op dat mobiliteitsvraagstuk; toen de capaciteit van alle modaliteiten ook fysiek niet meer op te voeren bleek was een radicale verandering nodig. De oplossing bleek dus niet te liggen in meer maar juist in minder, maar wel beter, sneller en mooier. Die spanning creëerde oplossingen, of liever ruimte voor oplossingen waar iedereen aan bij kon dragen. Of sterker, aan bij moest dragen. Datzelfde zag je gebeuren rond de tweede financiële crisis in 2012, drie jaar na de kredietcrisis. Het leek er toen even op dat de wereld weer op de oude voet verder ging maar toen de arrogantie en de macht van het geld, het beleende geld, te snel terugkeerde gingen de klanten van de banken doodleuk op zoek naar andere manieren van lenen en belenen. De ontwikkeling die zich al aftekende door initiatieven zoals Kiva.org, waarbij een via het internet mens-tot-mens georganiseerd micro-leensysteem de overbodigheid van de topzware traditionele megahulporganisaties overtuigend werd aangetoond, zette zich al snel en moeiteloos door in andere financiële systemen.

Natuurlijk waren deze ontwikkelingen zonder internet en social media niet mogelijk geweest. De ongelooflijke variëteit aan supersnelle communicatiemogelijkheden bleek een katalysator zonder weerga. Door deze veelvormige en directe communicatie ontstond een dynamisch, bijna organisch kennis- en kennerssysteem met welhaast biologische kenmerken. Twitter (wie weet er nog wat dat was) bleek een voorbode van een medium dat alle bestaande manieren van zoeken, vinden, zenden en ontvangen hopeloos omslachtig deed lijken. Zoals het in 2010 al bijna niet meer voorstelbaar was dat je informatie opzocht in een boek, is het nu niet meer voorstelbaar dat je niet voortdurend weet hoe jouw netwerk en algemene en specifieke kennis zich tot in het kleinste detail ontwikkelen, waar en bij wie. De noodzaak tot het structureren en formaliseren van kennis verdween daarmee en de iteratieve ontwikkelingsprocessen die we nu als vanzelfsprekend beschouwen waren het gevolg. Het duurde toch nog te lang voordat de overheid begreep dat de basisvoorwaarde van dit succes, een overal aanwezig, snel en gratis internet een absolute voorwaarde was voor een hoge positie van Nederland op de innovatieranglijsten. Maar toen de creatieve gewichtsloze brandstof eenmaal begon te stromen werden de resultaten ook snel zichtbaar.

Opeens werd duidelijk dat wat tien jaar geleden nog als een zwakte van de sector gold, namelijk haar kleinschaligheid, nu juist tot haar kracht bleek te zijn geworden. De informele netwerken konden veel flexibeler, dynamischer en efficiënter opereren dan de bestaande structuren. Ook hier pakte de overheid uiteindelijk haar rol goed op door het waarderen van creativiteit te faciliteren. Dat proces op zich vergde de nodige creativiteit want tot voor vijf jaar geleden waren ‘harde’ zekerheden en patenten noodzakelijk bij het tot stand komen van de meeste transacties. Sinds het waarderingsysteem van creativiteit is vervolmaakt kunnen concepten en ideeën bijvoorbeeld als onderpand dienen bij het verkrijgen van groeikapitaal. Mede hierdoor heeft de designindustrie een enorme boost gekregen en is niet alleen beter gepositioneerd maar ook in staat om haar conceptuele en strategische kracht beter aan te tonen. Dat bij die nieuwe rol ook nieuwe verantwoordelijkheden hoorden, was wel even wennen en het duurde even voordat ook daar een oplossing voor was gevonden. De sleutel lag in een controleerbaar systeem van kennisontwikkeling en onderhoud. Door na- en bijscholing, in andere sectoren al tientallen jaren gemeengoed, kon de creatieve industrie zich ook ten opzichte van de toenemende buitenlandse concurrentie staande houden.

Maar het belangrijkste was wel dat de creatieve industrie een manier vond om in een voortdurende dialoog haar toegevoegde waarde te vermarkten, niet alleen met potentiële opdrachtgevers maar ook met beleidsmakers, politiek en de samenleving als geheel. Die manier was niets meer of minder dan een papieren krant. Daar waar ooit het Agrarisch Dagblad, Adformatie en het Financiële Dagblad een essentiële rol vervulden in de emancipatie van de boerenstand, de reclamewereld en de financiële sector, neemt Florida met een spectaculair en overtuigend resultaat sinds 2010 het op voor de creatieve industrie. Mede hierdoor kon Nederland zich in een paar jaar tijd ontwikkelen tot een toonaangevende Europese creatieve hub, zeg maar het London van het Europese vasteland.

Auteur: Gerbrand Bas Gerbrand Bas is adviseur voor de creatieve industrie, directeur van Designlink en secretaris van de Federatie Dutch Creative Industries (gerbrand@designlink.nl)
468

Reactie verzenden

Share This