Selecteer een pagina

Vernieuwing ontstaat at the edge of chaos

Marketing

De menselijke creativiteit geldt als belangrijke motor van economische ontwikkelingen. In een paper voor het ministerie van EZ waarschuwt prof. dr Dany Jacobs tegen een l te simplistische visie op creativiteit als enige weg naar de economische gelukzaligheid. De opinie van een expert samengevat.

In Nederland worden de creatieve sectoren vaak gedefinieerd als de optelling van de kunsten, de media en de entertainmentsector en de creatieve professionele dienstverlening. Het vraagstuk van de creativiteit in de economie valt ook te beschrijven in een reeks concentrische cirkels. Daarbij wordt de binnenste cirkel ingenomen door de bedrijfstakken waarvoor innovatie en het creren van nieuwe content de kern van het primaire bedrijfsproces vormt (kunsten, onderzoek, media, computergames, fotografie, architectuur en technisch ontwerp, stedenbouw en ruimtelijke ordening). In de cirkel daaromheen bevindt zich een (steeds groeiend) aantal sectoren in de maakindustrie, maar ook in de dienstverlening waarvan de producten een in hoge mate creatieve vormgeving dienen te bezitten (mode, meubels, autos).

Hoe meer de technologie in een bepaald gebied gestandaardiseerd raakt en daardoor niet langer een onderscheidende factor is, hoe meer bedrijven zich proberen te onderscheiden door producten met een speciale look and feel. Mensen in allerlei sectoren van de economie moeten steeds vaker nadenken over nieuwe ideen, organisatiemethoden en concepten. Ook werknemers in de buitenste cirkel, in relatief basale en/of traditionele sectoren (onderwijs, zorg, politie, maatschappelijk werk) moeten in toenemende mate regels in concrete situaties creatief toepassen.

Bovendien heerst er meer creativiteit dan Florida zich lijkt te realiseren. Beter dan bij Florida kun je, zo stelt Jacobs, daarom te rade gaan bij Joseph Pine and James Gilmore, degenen die in 1999 het begrip beleveniseconomie introduceerden. Pine en Gilmore maken een verdere onderverdeling binnen de dienstensector. Naast relatief eenvoudige diensten, (van autoreparatie tot verzekeringen) onderscheiden zij belevenissen en transformaties. Van belevenissen zou je nog kunnen zeggen dat ze relatief consumptief zijn (een goed restaurant, een plezierig pretpark), maar bij transformaties gaat het om vormen van toegevoegde waarde waar we als mens beter van hopen te worden (opleidingen, persoonlijk advies, gezondheid, plastische chirurgie). Volgens Pine en Gilmore bevatten alle economische activiteiten, zelfs de meest creatieve, zowel creatieve als repetitieve elementen. Niet alle hoofdwerk vereist creativiteit of interpretatie. In de meeste gevallen verrichten mensen beide soorten werkzaamheden: werknemers in een pretpark of in een fast food restaurant zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met theateracteurs. Daar staat tegenover dat ook hoogleraren routinewerkzaamheden verrichten. Volgens Pine en Gilmore worden alle werkenden steeds meer een soort acteurs: in ieders werk speelt acteren steeds meer een rol.

Jacobs wijst in dit verband op de zgn. weird ideas van Robert Sutton, hoogleraar bedrijfskunde aan de universiteit van Stanford in Silicon Valley. Suttons uitgangspunt is dat wie tunneldenken en zelfoverschatting wil voorkomen, binnen de organisatie diversiteit en tegenspraak moet organiseren. Dat kan door mensen in dienst te nemen die zich niet snel aanpassen, door deze aan te moedigen autoriteiten binnen de organisatie uit te dagen en door vooral de mensen aan te pakken die risicos mijden en geen initiatieven nemen. Vernieuwing ontstaat immers vaak at the edge of chaos, in het randgebied tussen orde en chaos!
Dat creativiteit steeds meer wordt erkend als belangrijke concurrentiefactor wil echter niet zeggen dat ze altijd en overal even relevant of effectief is, aldus Jacobs. Investeren in creativiteit en innovatie is geen veilige belegging: de meeste innovaties mislukken immers. Creativiteit is ook nooit een efficint proces. Uiteindelijk staat of valt creativiteit met tolerantie en het vermogen te leven met contradicties en ambiguteit. Dit geldt ook voor het thema creativiteit zelf. De creatieve bedrijfstakken zijn gegroeid, maar tegelijkertijd bevindt een groot aantal zich in een crisis. Sommige creatieve bedrijfstakken (internet, games, de consumptieve elementen van de beleveniseconomie) vervangen voor een deel zelfs de meer traditionele culturele sectoren (bijvoorbeeld boeken- en krantenuitgeverijen).
Ook vanuit een ander oogpunt is simpelweg investeren in creativiteit niet voldoende. Veel investeringen die nu als creatieve activiteiten geboekt staan, zijn niet echt creatief, maar komen neer op het imiteren van mogelijke successen van concurrenten. Dit leidt tot toenemende concurrentie, tot minder ruimte voor werkelijk creatieve ontwikkelingen en voorspelbaarheid en tot verveling in plaats van verrassing en verfrissing. Creativiteit in al haar verschijningsvormen maakt dus niet alleen deel uit van de oplossing, maar ook van het probleem!, zo concludeert Jacobs.
Bij het omgaan met paradoxen gaat het er niet om de uitersten te vermijden, maar ermee te leren leven: dus zowel wetenschappelijke autonomie stimuleren als betrokkenheid bij maatschappelijke en zakelijke problemen, zowel creativiteit bevorderen als discipline. We zagen […] al dat steeds meer bedrijven bij hun innovatieprocessen met dit soort paradoxen leren om te gaan. Vergelijkbaar is de verdediging van zowel (moeilijke) Cultuur met een grote C als (ontspannende) cultuur met een kleine: een creatieve ruimte heeft beide nodig. Richard Florida leert ons dat creatieve, diverse, tolerante culturele ruimtes een voorwaarde zijn voor innovatie en noodzakelijk om de beste professionals aan te trekken (en de innovatieve bedrijven die hen volgen). De bescherming van een open, divers en stimulerend cultureel klimaat is daarom een belangrijke factor in de concurrentiestrijd om dergelijke werkers en bedrijven aan te trekken en vast te houden.

De overheid en de bescherming van een creatieve cultuur

Jacobs heeft vanuit de gedachten die hij heeft ontwikkeld ook enkele aanbevelingen voor de overheid:

Een belangrijke conclusie […] is dat er spanning bestaat tussen creativiteit en economie. Creativiteit wordt een steeds belangrijker concurrentiefactor, die tegelijkertijd voortdurend de druk voelt van de eisen van exploitatie en executie. De overheid speelt van oudsher een belangrijke rol bij de bescherming van een relatief autonoom cultureel veld, dat niet alleen de kunsten omvat, maar steeds meer ook een gezond, aantrekkelijk en tolerant leefklimaat. Dankzij de discussie over de creatieve economie, weten we nu dat hiervoor ook een economische basis aanwezig is. Deze overheidsrol is verbonden met marktfalen, of op zijn minst met marktparadoxen.

Een ander belangrijk element ligt op het niveau van het vertoog, het kader waarin discussie over innovatie worden gevoerd. De afgelopen decennia was innovatiebeleid met name in Nederland vrijwel synoniem met technologiebeleid. Een belangrijke winst van de discussie over creativiteit en economie is dan ook de verbreding van het begrip innovatie tot allerlei vormen van niet-technische innovatie.
[…] Daarom zijn Lester en Piore ook voorstanders van een grotere interactie tussen de universiteit, bedrijfsleven en beleidsmakers, maar dan wel in een context waarin alle partijen de autonomie en het eigen karakter van de andere partijen erkennen en verdedigen: Het probleem is in onze ogen niet dat het bedrijfsleven te nauw bij de universiteit betrokken raakt, of dat bepaalde instellingen tegen bedrijven aanschurken. Het is meer dat de grenzen tussen universiteit en bedrijfsleven te sterk zijn vervaagd, waardoor de universiteit het risico loopt haar karakter van vrijplaats voor gedachte-uitwisseling kwijt te raken. (Lester, Piore 2004: 188-189).

Auteur: Dany Jacobs

468

Reactie verzenden

Share This