Selecteer een pagina

Weg met die ongeschreven regels!

Algemeen
Onlangs verscheen van beeldend kunstenaar en hoogleraar kunstsociologie Hans Abbing een nieuw boek. In Van hoge naar nieuwe kunst onderzoekt hij de toestand van de traditionele kunsten. Dalende bezoekersaantallen, stijgende kosten en een vergrijzend publiek vormen een bedreiging. Wat is de oorzaak voor die tanende belangstelling? En wat valt daaraan te doen? Hieronder vat Abbing zijn betoog in hoofdlijnen samen.


De hoge kunsten hebben een probleem. Sinds de Tweede Wereldoorlog neemt de belangstelling voor de hoge podiumkunsten af. Tegelijk is de subsidie per bezoeker sterk toegenomen. Als deze ontwikkeling doorgaat, ontstaat er een steeds groter legitimeringsprobleem en komt het voortbestaan van deze podiumkunsten in gevaar. De oorzaak en daarmee de oplossing van het probleem wordt meestal in een verkeerde richting gezocht. ‘Mensen willen geen moeite doen’ of ‘Het kunstonderwijs schiet tekort en moet beter.’ Men gaat dan voorbij aan het feit dat maar liefst 11% van de bevolking wekelijks naar klassieke muziek op radio en tv luistert, terwijl 22% naar klassieke muziek luistert uit  eigen collecties van cd’s en mp3’s. En welhaast 100% luistert regelmatig naar deze muziek op soundtracks van populaire bioscoopfilms en tv-series. Daarmee heeft bijna iedereen voldoende basiskennis om van het ijzeren repertoire te kunnen genieten.

Ik betoog in Van hoge naar nieuwe kunst dat de voornaamste oorzaak voor de teruglopende belangstelling schuilt in de beschaafde ingehouden sfeer in de concertzalen en schouwburgen. Steeds meer mensen – vooral jongeren – voelen zich daarbij niet op hun gemak en blijven weg. Dankzij de ongeschreven regels en sfeer worden al lange tijd grote groepen uitgesloten. Tot voor kort was dit functioneel: men bleef onder elkaar. Maar nu ook de eigen kinderen en kleinkinderen worden uitgesloten, raken de hoge kunsten in de problemen.
De meeste hoger opgeleiden, bovenal jongeren, zijn niet meer gediend van de beschaafde, ingehouden en ingekeerde sfeer waarbij nauwelijks emoties worden getoond. En ze houden niet van de vele ongeschreven regels, zoals het voortdurend stil moeten zijn. Ze gaan liever naar popconcerten, musicals en cabaret, waarbij de sfeer informeler is. Ze geven de voorkeur aan wat ik nieuwe kunst noem: de kunst die na de hoge kunst komt. Dat kan ook Mozart of Shakespeare zijn, maar dan in een eigentijdse, informele setting. De voorkeur voor een meer informele sfeer komt niet uit de lucht vallen. De samenleving is veranderd, maar de hoge kunsten zijn grotendeels stil blijven staan. De mens die nu goed functioneert, is flexibel en houdt niet van rigide regels. Rekening houdend met anderen beoordeelt hij zelf welk gedrag op welk moment toelaatbaar is. Hij begrijpt bijvoorbeeld niet waarom je tijdens een luide passage niet met elkaar zou mogen fluisteren of de zaal zou mogen betreden of verlaten.

In een meer informele setting verhouden jongeren zich graag tot mensen van vlees en bloed, met persoonlijkheden. Dus geen vanzelfsprekend respect voor de gewichtige componisten van weleer, wel voor musici die door hun werk en persoon respect verdienen. Authenticiteit is in de diverse jeugdculturen belangrijker dan ooit. Dat gaat samen met veel gedragsvariatie, keuzevrijheid en een rijke keus van sferen en stijlen. In de hoge kunst is er weinig keus. In Sao Paulo is de sfeer tijdens een klassiek concert niet heel anders dan in Amsterdam. Er heerst een monocultuur. In de nieuwe kunst is er veel meer keus. Ensembles brengen eigen sferen met zich mee. Bovendien treedt eenzelfde ensemble in uiteenlopende accommodaties op, van een club tot een stadion. Er zijn sta- en zit-, plugged en unplugged concerten. Steeds is er een andere sfeer.

Door ingesleten conventies, zelfingenomenheid en paternalisme heeft er binnen de hoge kunstwerelden geen nieuw aanbod naast het bestaande aanbod kunnen ontstaan met een meer informele sfeer. Er is een kunstwereld-establishment dat weet wat goed is voor de bezoeker en wat niet. Afwijkingen zijn bedreigend en worden ontmoedigd. Het gebrek aan experiment is mogelijk gemaakt door de na de oorlog steeds verder toegenomen subsidiestroom. Er bestaat een vicieuze cirkel van subsidie en afnemend bezoek. Doordat er weinig verandert, neemt het publiek af en stijgen de kosten en dat leidt tot hogere subsidies. Tegelijk stellen deze subsidies de hoge kunstwerelden in staat om niet te moderniseren. Mede door de subsidies marginaliseren de hoge kunsten. Dat is nu aan het veranderen. Veel subsidies stimuleren nu juist publieksgerichtheid. En langs de randen van de hoge kunstwerelden is er volop beweging. Er wordt geëxperimenteerd en er is een nieuw élan. Het tij kan gekeerd worden.

Auteur: Hans Abbing (abbing@xs4all.nl) is beeldend kunstenaar en econoom en hoogleraar kunstsociologie aan de Universiteit van Amsterdam.
Referenties: Van hoge naar nieuwe kunst is uitgegeven bij Historische Uitgeverij, Groningen (ISBN 9789065540324.
468

Reactie verzenden

Share This