Selecteer een pagina

Wel essentieel niet substantieel

Marktwerking dwingt tot fondsenwerving

Beleid

Culturele instellingen moeten van dit kabinet meer de markt op om fondsen te werven. Daarmee tonen zij ondernemerschap en creëren zij een band met samenleving en publiek. In deze tijden van forse bezuiniging is dit ook een van de weinige inkomstenbronnen met groeipotentie. Het is daarom essentieel om fondsen te werven. De potentie om met fondsenwerving financiële dekking uit de markt te halen is echter niet substantieel, betoogt Bastiaan Vinkenburg, adviseur Kunst & Cultuur bij Berenschot. Met voorbeelden uit andere sectoren laten adviseurs van Berenschot bovendien zien dat maatregelen van dit kabinet gericht op marktwerking niet altijd effectief zijn.

De liberale overheid pleit voor marktwerking

Het is inmiddels duidelijk dat het kabinet de bezuinigingen op de cultuursector en op de media doorzet. Als argument wordt genoemd dat de tijd voorbij is dat de cultuursector met zijn rug naar de samenleving kan staan. Ondertussen verhoogt het rijk wel de btw op podiumkunsten, beeldende kunsten en kunsteducatie voor volwassenen. Als gevolg van de crisis moeten ook gemeenten en provincies bezuinigen en zij grijpen dan ook fors in op de relatief beïnvloedbare cultuursubsidies. Een en ander leidt ertoe dat de gesubsidieerde cultuursector richting 2013 wordt geconfronteerd met een daling in inkomsten van mogelijk één miljard euro. Daardoor komt in ieder geval één effect van marktwerking naar boven: financieel zwakkere partijen sneuvelen, sterkere partijen blijven over. De cultuursector is een van de sectoren die is gebouwd op overheidssteun en die flink te lijden krijgt onder de beoogde marktwerking, met name omdat de alternatieve inkomstenbronnen onvoldoende omvang hebben. Uit de adviespraktijk van Berenschot hebben wij enkele voorbeelden geselecteerd van negatieve effecten van marktwerking op andere maatschappelijke sectoren.

Fondsen vormen nu een beperkt deel van de inkomsten
Eerst laten wij cijfers zien om te illustreren dat de huidige betekenis van fondsen voor cultuur beperkt is. De inkomsten van de gesubsidieerde cultuursector in Nederland bedroegen in 2009 5,25 miljard euro. Deze bestaan uit drie delen: subsidies (63% van de totale inkomsten), inkomsten uit entreegelden en overige diensten (30%) en inkomsten uit private (niet-publieke) bron waar geen directe diensten tegenover staan (7%). De inkomsten per bron waren over 2009 als in bijgevoegd schema verdeeld. Subsidies en eigen inkomsten nemen in totaal fors af. Alleen privaat geld heeft groeipotentie. Fondsenwerving draait om het aantrekken van dat privaat geld. Er zijn vier private bronnen: bedrijven, particulieren, fondsen en loterijen. Bedrijven dragen vaak bij aan cultuur in de vorm van sponsoring, een zakelijke transactie gericht op marketing en pr. Soms kiezen bedrijven ook voor een belangeloze gift, net als particulieren en fondsen, dan is het cultuurmecenaat. Wij werken de omvang en potentie van deze bronnen nader uit.

Sponsoring biedt kansen maar is in omvang geringer dan men denkt
Het kabinet pleit voor meer inbreng van de markt in de cultuursector en noemt onder meer sponsoring als alternatief voor subsidies. Sponsoring van cultuur kan voor bedrijven interessant zijn. Grote cultuurmerken associëren positief en er komt bovengemiddeld koopkrachtig publiek naar cultuur. Maar bedrijven maken wel zeer zorgvuldige afwegingen en in tijden van crisis worden de beperkte middelen eerder in direct winstgevende activiteiten geïnvesteerd. Er zijn goede voorbeelden van mooie sponsorovereenkomsten bekend, maar het zijn wel al tijden dezelfde voorbeelden. Er is geen nauwkeurig beeld van de omvang van cultuursponsoring voor de gesubsidieerde cultuursector. Het onderzoek Geven in Nederland van de Vrije Universiteit noemt voor sponsoring aan cultuur een bedrag van 296 miljoen euro in 2009. Dat zou meer dan een verdubbeling zijn ten opzichte van 2005, toen het genoemde bedrag 135 miljoen was. Op de totale sponsoring in 2009 in Nederland van een kleine 900 miljoen volgens Sponsortribune, zou de cultuursector dus 1/3e van alle sponsorgelden verwerven. Er zijn redenen om aan te nemen dat dit een overschatting is. Onderzoek van Berenschot naar sponsoring op basis van jaarverslagen van instellingen in alle deelsectoren leidt tot een schatting van rond 100 miljoen euro. Een ronde langs fondsenwervende bureaus bevestigt dat dit de ordegrootte is van sponsoring voor het gesubsidieerde deel van de cultuursector. Er is ook nauwelijks groei gezien in de periode 2005- 2009 en die wordt ook niet voorzien voor de komende jaren. Teleurstellend maar realistisch: sponsoring levert nog geen 2% van de inkomsten van de gesubsidieerde cultuursector.

Mecenaat: alle goede initiatieven ten spijt wordt het niet snel meer
Moeten de bezuinigingen op subsidies en de terugval in entreegelden door de crisis en de btw-verhoging dan worden gecompenseerd met cultuurmecenaat? Dit kabinet is er in ieder geval in geslaagd om private giften voor cultuur op de agenda te zetten. Hierbij zijn de geldvragende ogen gericht op de particulier, de individuele gever. Elders in dit blad (zie p.24) wordt de nieuwe Geefwet van het kabinet kritisch besproken. Het grootste deel van de giften komt niet van individuen, maar van private fondsen. Een deel hiervan is door individuele mecenassen opgericht, zoals de VandenEnde Foundation en de Turing Foundation. Een ander deel is door bedrijven, vaak banken opgericht, zoals het VSBfonds en het SNS REAAL Fonds, De omvang en daarmee de jaarlijkse bestedingen van deze fondsen hangen af van het vermogen en het rendement daarop. Groei is in deze tijd niet te verwachten. Het Prins Bernhard Cultuurfonds, het grootste fonds voor cultuur, werkt wat anders en groeit wel. Dat fonds werft geld bij particulieren, beheert Fondsen op Naam en krijgt geld van de BankGiro Loterij. Die loterij, dé cultuurloterij van Nederland, is de grootste private gever aan cultuur. Deze loterij draagt per jaar meer dan 50 miljoen direct bij aan cultuur in Nederland. Vergeleken bij de fondsen en loterijen is de bijdrage van particulieren gering. Het zal nog 20 jaar duren voordat de particuliere giften in Nederland een substantiële omvang zullen hebben. Dat beweerden althans ervaringsdeskundigen van Americans for the Arts, vorig najaar. Zoals gezegd, de Geefwet leidt tot meer aandacht voor geven aan cultuur, en dat kan helpen. Van mecenassen kan echter niet worden verwacht dat zij de rol van een terugtrekkende overheid overnemen. Overheid en mecenas moeten elkaar aanvullen. De mecenas maakt vernieuwing en bijzondere projecten mogelijk, de overheid zou garant moeten staan voor structurele exploitatie.

Alternatieve creatieve financiering zijn toverwoorden
Een belangrijk gevolg van de bezuinigingen is dat er op vele plaatsen initiatieven worden genomen die zijn gericht op alternatieve financiering. Er zijn ook diverse conferenties en publicaties van allerlei partijen binnen en rondom de cultuursector. Best practices uit landen die veel ervaring hebben met weinig subsidies worden ingevlogen. De creativiteit wordt aangesproken. Crowdfunding is in no time ingeburgerd. Het blijft in onze ogen vooral bij plannen die goed klinken, maar het gaat niet om veel geld. De optelsom van de bezuinigingen op subsidies en de terugval in entreegelden betreft in 2013 in het slechtste geval een miljard euro. Er gaapt dan voor de cultuursector een financieel gat met 9 nullen. Vrijwel alle plannen en ideeën voor alternatieve vormen van financiering die zijn opgekomen hebben een opbrengst met 3 tot 4 nullen en zijn dus verre van toereikend om dit gat te vullen. Toegegeven, de nieuwe aandelenuitgifte kan Het Concertgebouw een vermogen van 12,5 miljoen opleveren, maar dat is eenmalig en alleen het rendement zal bijdragen aan de structurele inkomsten. En hoeveel instellingen hebben een vergelijkbare status waardoor zoveel aandeelhouders van deze omvang kunnen worden aangetrokken? Iedereen vist in dezelfde vijver. Het is heus mogelijk dat individuele instellingen voor bijzondere projecten particuliere bijdragen uit de markt kunnen halen. Dat is lovenswaardig en essentieel. Maar substantieel wordt het niet.

Marktwerking in de sociale werkvoorziening
In het regeerakkoord staat dat er één regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt komt, die erop gericht is zoveel mogelijk mensen te laten werken naar vermogen. Wsw, WWB en een gedeelte van de Wajong worden ondergebracht in één nieuwe regeling: de Wet Werken naar Vermogen. Gedachte van het kabinet is dat met minder geld meer mensen aan het werk geholpen kunnen worden. Er zou volgens het kabinet effectiever gewerkt kunnen worden door de ontschotting van regels en door een groter beroep te doen op reguliere werkgevers. Op dit moment is echter nog volstrekt onhelder hoe structurele bezuinigingen van honderden miljoenen op het werkdeel van de WWB respectievelijk de uitvoeringskosten van de Wsw meer mensen aan het werk gaan helpen. De ontschotting van regelingen wordt toegejuicht, maar het gemak waarmee wordt beredeneerd dat werkgevers in de reguliere markt op grote schaal en met minder middelen werknemers met een vlekje of vlek op gaan nemen is ongeloofwaardig. Niet voor niks zijn over dit juist thema gehele onderhandelingen over het bestuursakkoord tussen Rijk en gemeenten vastgelopen. Opvallende afwezigen in het debat zijn overigens de werkgevers zelf.

Marktwerking in de mondzorg
Mondzorg voor 18- tot 21-jarigen is per 1 januari van dit jaar uit het basispakket gehaald. Voor 1 januari 2011 waren jongeren tussen de 18 en 21 jaar automatisch via het basispakket verzekerd van mondzorg. Sinds 1 januari dienen zij dit aanvullend te verzekeren dan wel zelf te betalen. Het is een radicale vorm van streven naar marktwerking om de kosten direct naar de afnemer over te hevelen. Deze maatregel leverde de staat (c.q. de betalers van ziektekostenpremies) een jaarlijkse besparing op van 100 miljoen euro. Critici wijzen echter op de potentieel negatieve gezondheidseffecten voor jongeren. Zij vrezen dat het ‘aan de markt over laten’ van mondzorg voor jongeren op termijn leidt tot een verslechtering van de gebitten van met name personen met een lagere sociaal economische status. Het is nog te vroeg om de effecten van deze maatregel te meten, maar er zijn legio voorbeelden van eerdere maatregelen of uit andere landen waar eigen betaling van zorg tot een lagere gezondheid leidt.

Marktwerking in de kinderopvang 
Op het terrein van welzijn zijn er de afgelopen jaren meerdere bewegingen geweest om de markt een positie te laten innemen. Het duidelijkste voorbeeld is de kinderopvang. Vroeger was kinderopvang een onderdeel van het lokale welzijnsdomein. Parallel aan de stimuleringsmaatregelen van de kant van het rijk hebben verschillende partijen de afgelopen jaren een plaats in de commerciële markt veroverd. Er was opeens geld te verdienen. De vraag is of dat het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Nu er wordt bezuinigd zien wij dat veel partijen in de problemen komen. Men was toch afhankelijk van de subsidiebijdragen van het rijk. De vraag is dan ook of publiek belang en markt niet in principe tegenstrijdig is. De overheid heeft zich bijvoorbeeld allerlei doelen gesteld op het terrein van de voor- en vroegschoolse educatie voor jonge kinderen. Dat vergt samenwerking tussen kinderopvang, peuterspeelzalen en onderwijs. De praktijk laat zien dat ook in dit opzicht de markt zich niet makkelijk laat verenigen met beleidsdoelen die mede op basis van overheidssubsidies gerealiseerd moeten worden.

Marktwerking in het welzijnswerk 
Tot slot geven Berenschot-adviseurs een beschouwing van marktwerking op het gebied van welzijn. Veel gemeenten spelen met de gedachte om onderdelen van het welzijnswerk aan te besteden. Dit komt voor een groot gedeelte voort uit het gevoel dat sommige welzijnsinstellingen wel heel lang activiteiten verzorgen in een gemeente waar vanuit de politiek weinig grip op lijkt te zijn. Aanbesteding lijkt dan het instrument om op het gebied van efficiëntie maar ook op het ter¬rein van innovatie een slag te slaan. Op basis van onze ervaring moeten we vaststellen dat het toch wel tegenvalt. In de praktijk blijkt het primair het probleem te zijn dat gemeenten het lastig vinden om beleidsdoelstellingen op het terrein van welzijn te formuleren. Een wijziging in de financieringssystematiek, waarmee ook marktwerking wordt beoogd, verandert daar niet veel aan en kan zelfs negatief uitpakken. Het is natuurlijk wel van een andere orde als gesteld wordt dat er bezuinigd moet worden en dat mensen worden gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid. Dat is een politiek bestuurlijke keuze. In onze advisering brengen wij dan ook naar voren dat de inhoud het eerste uitgangspunt is; wat zijn de gemeentelijke doelstellingen? De wijze van financiering door middel van subsidie of via aanbesteding volgt daarop en is daarbij een relatief technische uitvoeringszaak.

Auteur: Bastiaan Vinkenburg Bastiaan Vinkenburg is adviseur en onderzoeker bij Berenschot voor de markt Kunst & Cultuur. Berenschot is breder actief in maatschappelijke ontwikkeling. In dit artikel zijn bijdragen opgenomen van Berenschot-adviseurs die actief zijn in Werk & Inkomen en Zorg & Welzijn. Voor meer informatie: zie www.berenschot.nl of mail naar b.vinkenburg@berenschot.nl

468

Reactie verzenden

Share This