Kort geleden viel bij vele culturele instellingen een brief of e-mail op de deurmat met een mooi aanbod van Wijzer Werven. Voor 10% van het normale uurtarief, de rest gesubsidieerd door het Ministerie van OCW, mag je als culturele instelling gebruik maken van de diensten van drie commerciële bureaus. Honderd instellingen worden na een selectieprocedure toegelaten tot dit ogenschijnlijk mooie aanbod. Zo’n koopje kun je niet laten lopen. Maar veel culturele instellingen voelen hierdoor ook een vorm van gedwongen winkelnering.
Beter was geweest culturele instellingen keuzevrijheid te geven en professionaliseringstrajecten van de sector en instellingen zelf te vergoeden. Wanneer de subsidiegelden op algemene titel beschikbaar waren gekomen, rechtstreeks voor culturele instellingen, dan zouden zij hun eigen keuzes hebben kunnen maken. Zelf kiezen voor een opleiding, coach of adviesbureau die aansluit bij de professionaliseringsbehoefte van de instelling. Ook had de overheid het geld kunnen inzetten om instellingen van elkaar te laten leren, bijvoorbeeld met intervisie tussen instellingen of mentorships van meer succesvolle ondernemende cultuurinstellingen. Wie weet wat voor nuttige samenwerkingsvormen en nieuwe initiatieven dat had kunnen opleveren. Nu gaat het subsidiegeld naar slechts drie commerciële bureaus die hun diensten ver onder het normale tarief kunnen aanbieden met steun van het Ministerie. Waarom is niet gekozen voor keuzevrijheid voor de culturele instellingen?
Ondernemerschap genoeg
Namens het consortium van bureaus zegt Peter Inklaar in de Volkskrant als argumentatie voor het traject: “Veel culturele instellingen zijn niet goed in staat aan eigen inkomsten te komen”. Een beeld dat de sector geen recht doet. Het grootste deel van de sector is namelijk al jarenlang bezig eigen inkomsten te generen uit kaartverkoop, het werven van nieuwe publieksgroepen, verhuur, nieuwe prijssystemen en opdrachten. Vaak is dit een aanzienlijk percentage van meer dan 50%. Ook op het gebied van fondsenwerving worden stappen gezet. Er zijn tal van culturele instellingen die al jarenlang actief bezig zijn met vriendenclubs co-creatie en sponsorships. Vorig jaar verscheen mijn boek Vonk! Fondsen werven met hoofd en hart. In dit boek staan ook veel succesvolle Vonk!-voorbeelden uit de culturele sector, zoals Museum Foam, het ZID Theater, het Scheepvaartmuseum en Atelier Velp. Instellingen waar ondernemerschap, samenwerking en het binden van partners met doorzettingsvermogen en innovatieve kracht wordt opgepakt.
In de berichtgeving rond het initiatief Wijzer Werven wordt gesuggereerd dat er eindelijk wat gebeurt aan opleidingen voor fondsenwerving en non-profitmarketing voor de culturele sector. Al in 1993 werd de eerste (postacademische) opleiding Marketing, Sponsoring en Fondsenwerving aan de Universiteit Utrecht (mede door mij) geïnitieerd. Meer dan tweehonderdvijftig mensen namen deel tussen 1993 en 2000, ook vele culturele instellingen. In de periode daarna zijn diverse nieuwe opleidingsinitiatieven genomen waar altijd culturele instellingen aan mee deden, zoals opleidingen van de IF-Academy, trainingen bij het VSB Fonds of de Nationale Vakdag Fondsenwerving, georganiseerd door Vakblad Fondsenwerving. Uiteraard kan er meer gedaan worden aan professionalisering en verspreiding van kennis en de deelname aan de huidige trajecten zou meer gestimuleerd moeten worden. Het inzicht dat er structurele budgeten nodig zijn om wervende medewerkers in hun vak te laten bijblijven, ontbreekt soms in organisaties. En daar waar men zich dat wel realiseert, weegt de publieke druk om ‘toch vooral zo weinig mogelijk kosten te maken voor werving en organisatie’, zwaar.
Oneerlijke concurrentie
Naast de hiervoor genoemde opleidingen, kent de sector een aantal gespecialiseerde bureaus en een grote groep deskundige zzp’ers, die effectief culturele (en andere) instellingen begeleiden. Zij investeren ook in kennisopbouw. Deze structuur is geheel vanuit het private initiatief ontstaan, zonder hulp van de overheid. Door keuzevrijheid in de regeling op te nemen, had de overheid gestimuleerd dat kwaliteitsontwikkeling binnen deze ondernemers verder op scherp werd gezet. Met ‘Wijzer Werven’ stelt de overheid zich echter recht op tegenover ‘ruimte voor particulier initiatief’ en bepaalt bij welke commerciële partijen de culturele instellingen te rade mogen gaan. Het effect van de regeling van OCW zal zijn dat de enorme opbouw van kennis in deze ondersteunende structuur zal stagneren. Te hopen is, dat het consortium de bestaande kennis van de sector en de ondersteunende structuur benut in de uitvoering van de regeling.
De regeling veroorzaakt ook oneerlijke concurrentie in de culturele sector zelf. Slechts honderd instellingen kunnen gebruik maken van de regeling. Wat als je instelling honderdeen of honderddrie bent die zich aanmeldt? Dan val je buiten de boot. Ook andere segmenten van de fondsenwervingssector hadden best een dergelijke subsidieregeling gewild. Want ook in de sectoren sport, natuur en milieu, zorg, welzijn enz. heeft men te maken met teruglopende subsidies en afnemende geldstromen. Geef de gesubsidieerde instellingen de ruimte om een deel van hun subsidiebudget in te zetten voor de ontwikkeling van eigen fondsenwerving. Als de bezuinigingen bovendien over een langere periode waren ingevoerd, had de ontwikkeling van de eigen werving met de subsidieteruggang gelijke tred kunnen houden. Met zo’n regeling had de overheid de hele non-profitsector een echte steun in de rug gegeven.
Dit artikel is een bewerkte en ingekorte versie van een eerder verschenen stuk in het Vakblad Fondsenwerving, maart 2014.
Auteur: Petra Hoogerwerf is adviseur en trainer bij Veleda Advies en auteur van Vonk! Fondsen werven met hoofd en hart (petra@veleda.nl).